Uitspraak inhoud

202304604/1/R3.

Datum uitspraak: 10 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend in Meppel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Meppel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Meppel - Blankensteinweg 53" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.H. de Kamper, rechtsbijstandverlener in Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Siebel, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 9 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de

Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het plan heeft betrekking op het perceel Blankensteinweg 53, dat centraal gelegen is in de wijk Oosterboer in het oostelijke deel van Meppel, en kent daaraan de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" toe. Het plan voorziet daardoor in de mogelijkheid om de bedrijfswoning bij de voormalige manege op het perceel in gebruik te nemen als woning en maakt daarnaast cultuurgronden en het houden van paarden mogelijk. [appellant] en anderen wonen rondom het plangebied en vrezen overlast van het houden van paarden.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beoordeling van het beroep

Ingetrokken beroepsgronden

4.       Op de zitting hebben [appellant] en anderen de beroepsgronden over stikstof, de tweede ontsluitingsweg op het perceel en de gevolgen van het slopen van een bakhuisje voor een kolonie vleermuizen ingetrokken.

Houden van paarden bedrijfsmatig of hobbymatig?

5.       Het beroep van [appellant] en anderen is gericht tegen het toekennen van de bestemming "Agrarisch" aan een groot deel van de gronden op het perceel. [appellant] en anderen kunnen zich met die bestemming niet verenigen, omdat volgens hen op de gronden met die bestemming het bedrijfsmatig houden van paarden is toegestaan. Daar kunnen zij hinder van ondervinden. Het toestaan van agrarisch grondgebruik, het houden van acht paarden, een binnenrijhal met vijf stallen, een ondergrondse mestopslag, een paardenweide en een buitenrijbak maakt volgens hen dat de ruimtelijke uitstraling van de paardenhouderij zo groot is dat dit niet meer als hobbymatig kan worden aangemerkt. Daartoe voeren zij ook aan dat ‘niet-commercieel’ in artikel 1.69 van de planregels alleen betrekking heeft op de binnenrijbak en dat bovendien niet duidelijk is wat onder dat begrip wordt verstaan. Volgens hen staat het plan er daarom ten onrechte niet aan in de weg dat het perceel mede wordt gebruikt voor activiteiten van de nabijgelegen manege.

5.1.    De raad stelt dat met het plan is beoogd om uitsluitend het hobbymatig houden van paarden toe te staan. Volgens de raad is dat ook voldoende geborgd in de planregels. De raad wijst hierbij op de beperking tot maximaal acht paarden en het uitsluiten van commercieel gebruik van de binnenrijbak.

5.2.    Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor cultuurgronden en het houden van maximaal acht paarden waartoe tevens een binnen- en buitenrijbak is toegestaan. In artikel 1.34 is cultuurgrond als volgt gedefinieerd: "grasland en akkerbouwgronden". In artikel 1.69 is paardrijhal als volgt gedefinieerd: "rijhal voor paarden, voor niet-commercieel gebruik. Een binnenrijbak is ook een paardrijhal." In artikel 1.33 is buitenrijbak als volgt gedefinieerd: "een (omheinde) niet overdekte piste, waar paarden een vrije uitloop kunnen hebben en/of waar paarden worden getraind."

In artikel 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat op of in de tot "Agrarisch" bestemde gronden uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van de onder artikel 3.1, onder a en b, genoemde functies ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - binnenrijbak" met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. De gronden met die aanduiding hebben een oppervlakte van ongeveer 1.020 m2. Op grond van artikel 3.2.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn op de gronden met de agrarische bestemming ook andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten toegestaan. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - buitenrijbak", welke gronden een oppervlakte hebben van ongeveer 1.260 m2, is op grond van artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels toegestaan een omheining bij een paardrijbak van ten hoogste 1,5 meter met, indien voorzien van verlichting, vleermuisvriendelijke verlichting welke uitsluitend is gericht op de paardenbak.

Op grond van artikel 3.1.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ondergrondse opslagvoorziening voor mest", met een oppervlakte van ongeveer 55 m2, bestemd voor een opslagvoorziening voor mest. In artikel 1.64 is een ondergrondse opslagvoorziening voor mest gedefinieerd als een gebouwde voorziening met als doel mest erin op te slaan en welke zich ondergronds dient te bevinden.

5.3.    De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor het houden van maximaal acht paarden. De beantwoording van de vraag of dit gebruik overeenkomt met de bedoeling van de raad om uitsluitend het hobbymatig houden van paarden toe te staan, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en daarbij is de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft bepalend.

Naar het oordeel van de Afdeling staat het plan het houden van paarden in een omvang als ware het bedrijfsmatig toe. Daarbij acht de Afdeling het aantal te houden paarden in samenhang met de toch flinke omvang van de ten behoeve daarvan toegestane bebouwing en voorzieningen, zoals beschreven onder 5.2, van belang. Ook acht de Afdeling van belang dat uit artikel 1.69 van de planregels volgt dat slechts de binnenrijbak voor niet-commercieel gebruik is. Dit geldt dus niet voor de stallen, buitenrijbak, paardenweides en andere delen van het terrein. De bedoeling van de raad, die op de zitting nog eens is bevestigd, om alleen het hobbymatig houden van paarden toe te staan, is daarmee niet in het plan geregeld. Daarom is het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch", vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

5.4.    Over de vrees van [appellant] en anderen dat het perceel mede wordt gebruikt door een nabijgelegen manege, overweegt de Afdeling het volgende. In artikel 1.59 van de planregels is manege als volgt gedefinieerd: "een voorziening met een publieksgericht karakter, waar gelegenheid wordt geboden tot het berijden en verzorgen van paarden en/of pony's (waaronder begrepen het stallen, het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) eventueel in combinatie met daaraan gerelateerde en ondergeschikte detailhandel." Het perceel is niet bestemd als manege. De Afdeling is van oordeel dat, aangezien de bebouwing en voorzieningen op het perceel gebruikt mogen worden ten behoeve van acht paarden die mogen worden gehouden, gebruik ten behoeve van activiteiten van de nabijgelegen manege in strijd is met het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

Ruimtelijke aanvaardbaarheid

6.       [appellant] en anderen betogen dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan ten onrechte niet is beoordeeld.

Zij wijzen in dit kader specifiek op de uitbreiding van de binnenrijbak, die zich op minder dan 50 meter van de woning van [appellant] bevindt, terwijl volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) voor een paardenhouderij in een rustige woonwijk vanwege het aspect geur een richtafstand van 50 meter geldt. Naast de milieugevolgen hebben [appellant] en anderen op de zitting ook aangevoerd dat hun uitzicht zal worden belemmerd door de binnenrijbak.

Ook wijzen [appellant] en anderen op de mestopslagvoorziening die het plan mogelijk maakt.

Verder is niet beoordeeld wat de gevolgen zijn van het toestaan van gebruik van de gronden door een nabijgelegen manege. [appellant] en anderen voeren aan dat de samenwerking met die manege overlast veroorzaakt, omdat bijvoorbeeld tijdens concoursen veel paardentrailers op het perceel Blankensteinweg 53 worden geparkeerd.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding was om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan voor het woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen te beoordelen, omdat het plan minder bouwmogelijkheden kent dan het voorheen geldende plan en omdat uitsluitend hobbymatig gebruik is toegestaan.

6.2.    In het voorheen geldende bestemmingsplan "Meppel - Oosterboer" hadden de gronden aan de westzijde en aan de oostzijde van het perceel de bestemming "Agrarisch" zonder bouwvlak. Het middendeel van het perceel had de bestemming "Recreatie" met de functieaanduidingen "manege" en "bedrijfswoning", een bouwvlak van ongeveer 3.235 m2 en een maximale bouw- en goothoogte van 10 en 6 meter.

Dat de bouwmogelijkheden in het voorliggende plan in oppervlakte en hoogte zijn beperkt ten opzichte van de bouwmogelijkheden voor de manege in het voorheen geldende plan, zoals de raad stelt, is juist, maar dat neemt niet weg dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die bouwmogelijkheden wel opnieuw moet beoordelen. Dat geldt naar het oordeel van de Afdeling te meer, nu de binnenrijbak ten opzichte van het voorheen geldende plan in westelijke richting kan worden uitgebreid, waardoor die bebouwing dichterbij en in het zicht van de woningen van [appellant] en anderen kan komen. Dit heeft de raad ten onrechte niet in haar beoordeling betrokken.

6.3.    De raad heeft voor het bepalen van de aan te houden afstanden tussen milieubelastende bedrijven en milieugevoelige functies de VNG-brochure gehanteerd. In paragraaf 4.9 van de plantoelichting is het volgende vermeld: "Het omliggende gebied bestaat vrijwel uitsluitend uit woningen. Direct ten oosten van het plangebied is een supermarkt gevestigd. Voor supermarkten is in VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering een richtafstand opgenomen van 10 meter, hierin is het aspect geluid leidend. In de feitelijke situatie is de afstand tot het plangebied circa 170 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstand." In de plantoelichting is niets vermeld over de mogelijke gevolgen van het plan voor de omliggende woningen.

6.4.    Zoals onder 5.3 is overwogen, staat het plan het houden van paarden in een omvang als ware het bedrijfsmatig toe. Niet in geschil tussen partijen is dat het plangebied is gelegen in een rustige woonwijk. Voor het houden van paarden in dit omgevingstype wordt in de VNG-brochure een richtafstand van 50 meter voor geur gehanteerd. De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De afstand van de gronden met de bestemming "Agrarisch" tot de gevels van de woningen van [appellant] en anderen is minder dan 50 meter. Aan de richtafstand wordt dus niet voldaan. De raad heeft niet onderzocht of bij deze of andere woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd en ook niet in de plantoelichting gemotiveerd dat en waarom van de in de VNG-brochure gehanteerde richtafstand kan worden afgeweken. De raad heeft het besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Mestopslag

7.       [appellant] en anderen voeren over de mestopslagvoorziening aan dat het onmogelijk is om paardenmest ondergronds op te slaan, dat de afmetingen van deze voorziening onduidelijk zijn en dat onduidelijk is hoe lang de mest op het terrein opgeslagen mag blijven.

7.1.    In artikel 3.2.2, onder d, is bepaald dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 6 meter zal bedragen. In artikel 2.1 is bepaald, voor zover hier van belang, dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk.

7.2.    Nog daargelaten dat de stelling dat het onmogelijk is om paardenmest ondergronds op te slaan niet is onderbouwd, betreft dit de uitvoering van het plan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

7.3.    De maximaal toegestane breedte en lengte van de voorziening zijn met de aanduiding op de verbeelding in het plan vastgelegd. De maximaal toegestane oppervlakte bedraagt ongeveer 55 m². De Afdeling stelt vast dat de diepte van de voorziening niet in het plan is geregeld. In de planregels is immers alleen de maximale bouwhoogte van een bouwwerk geregeld. De inhoud van de mestopslagvoorziening, en daarmee de hoeveelheid mest die op het perceel kan worden opgeslagen, is dus onduidelijk. Het plan is dan ook op dat punt in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.

Het betoog slaagt in zoverre.

Bestuurlijke lus

8.       Gelet op wat de Afdeling onder 5.3, 6.4 en 7.3 heeft overwogen, is het besluit van 22 juni 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Meppel - Blankensteinweg 53", voor wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch", in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en de rechtszekerheid genomen. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad opdragen om binnen twintig weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen onder 5.3, 6.4 en 7.3 de daar omschreven gebreken te herstellen door:

  • in het plan te regelen dat alleen het hobbymatig houden van paarden is toegestaan, overeenkomstig de bedoeling van de raad, en;

  • te onderzoeken of en/of te motiveren dat bij de omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd, en;

  • in het plan de inhoud van de ondergrondse opslagvoorziening voor mest te regelen.

9.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, blijft op een gewijzigd of nieuw besluit het recht, zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2024, van toepassing.

10.     De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en het gewijzigde of nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten

11.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Meppel op om:

  • binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 5.3, 6.4, 7.3 en 8 is overwogen de daar omschreven gebreken in het besluit van 22 juni 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Meppel - Blankensteinweg 53" te herstellen, en;

  • de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.

w.g. Van Breda

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Wolvers-Poppelaars

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025

780-1164