Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4306 - Raad van State - 10 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:430610 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202404027/1/A2.

Datum uitspraak: 10 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend in Den Haag,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2024 in zaak nr. 23/5353 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2023 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om vergoeding voor rechtsbijstand verleend op toevoeging met kenmerk 3LU1203 afgewezen.

Bij besluit van 6 juli 2023 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2025, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. P.S.J. de Koning, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Aan een rechtzoekende is op 1 juni 2015 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het volgen van een studie verleend. Wegens onvoldoende voortgang van de studie heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 6 mei 2021, als gehandhaafd bij besluit van 9 december 2021, de verblijfsvergunning met ingang van 1 september 2020 ingetrokken. Voor het verlenen van rechtsbijstand aan de rechtzoekende in de beroepsprocedure over het besluit van 9 december 2021 is aan [appellant] de toevoeging met kenmerk 3LT7543 verleend. Ondertussen heeft de rechtzoekende op 7 december 2021 een nieuwe aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het volgen van een studie ingediend. Die aanvraag is afgewezen op 24 november 2022. De motivering voor die afwijzing bestaat voornamelijk uit een verwijzing naar de besluitvorming over de intrekking van de verblijfsvergunning. Voor het verlenen van rechtsbijstand aan de rechtzoekende in de procedure tegen het besluit van 24 november 2022 is aan [appellant] de toevoeging met kenmerk 3LU1203 verleend. De beroepen in beide procedures zijn gezamenlijk behandeld door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen.

2.       Omdat [appellant] onder de High Trust werkwijze valt, is de toevoeging met kenmerk 3LU1203 zonder inhoudelijke controle door de raad verleend. Op 17 april 2023 heeft [appellant] vergoeding van de door hem op deze toevoeging verrichte werkzaamheden aangevraagd. De raad heeft de aanvraag afgewezen, omdat de verrichte werkzaamheden onder het bereik van een eerder verleende toevoeging vallen.

Wettelijk kader

3.       In artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) is bepaald dat de raad de toevoeging kan weigeren, indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

4.       In artikel 32 van de Wrb is bepaald dat de toevoeging uitsluitend geldt voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

Besluitvorming

5.       In het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 april 2023 heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat hij de aanvraag voor een vergoeding voor verrichte werkzaamheden onder de toevoeging met kenmerk 3LU1203 heeft mogen afwijzen, omdat het gaat om werkzaamheden ten behoeve van hetzelfde rechtsbelang dan wel van belangen die zo nauw met elkaar samenhangen, dat er geen zelfstandig rechtsbelang is. Het belang van beide vreemdelingenrechtelijke procedures is het rechtmatig verblijf van de rechtzoekende in Nederland voor het volgen van een studie. Dat het bezwaar in de tweede procedure met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht als beroep is behandeld en dat dat beroep gelijktijdig met het beroep in de eerste procedure op een zitting is behandeld, maakt niet dat verschillende procedures zijn gevoerd bij verschillende instanties. De verrichte werkzaamheden vallen onder het bereik van de toevoeging met kenmerk 3LT7543.

Uitspraak van de rechtbank

6.       Volgens de rechtbank heeft de raad met één toevoeging kunnen volstaan. Zij heeft, onder verwijzing naar het beoordelingskader in de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:155), onder meer de volgende overwegingen aan dat oordeel ten grondslag gelegd.

6.1.    Het gaat in de vreemdelingenrechtelijke procedures om hetzelfde rechtsbelang. Beide procedures hebben als doel en beoogd eindresultaat dat de rechtzoekende rechtmatig in Nederland mag verblijven voor het volgen van een studie. Het door de intrekking van de verblijfsvergunning ontstane belang bij het voorkomen van illegaal verblijf en een verblijfsgat is daar zo nauw mee verweven dat dit geen afzonderlijk rechtsbelang oplevert.

6.2.    [appellant] wordt niet gevolgd in het betoog dat de raad heeft miskend dat sprake is van procedures bij verschillende instanties, althans van een afgescheiden rechtsgang binnen één instantie. Door de keuze voor rechtstreeks beroep is het bezwaar tegen de weigering om een nieuwe verblijfsvergunning te verlenen als beroep behandeld bij de instantie die ook het beroep over de intrekking van de verblijfsvergunning heeft behandeld. Dit betekent dat de zaken bij dezelfde instantie zijn behandeld.

Het rechtstreekse beroep kan niet worden aangemerkt als een gescheiden rechtsgang binnen één instantie. Dat is alleen al zo, omdat de beroepen gelijktijdig op zitting zijn behandeld en daarop ook in één uitspraak is beslist. De raad wordt gevolgd in zijn standpunt dat efficiënt procederen nastrevenswaardig is, maar dat dit niet tot een aanvullende vergoeding hoeft te leiden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de keuze voor een efficiënte procedure, zoals gelijktijdige behandeling van beroepen, ertoe kan leiden dat een rechtsbijstandsverlener minder werkzaamheden hoeft te verrichten, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

7.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1, 5.2, 6 en 6.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. De Poorter

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Hazen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025

452-1112