Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4254 - Raad van State - 3 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:42543 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202504827/1/V2 en 202504827/2/V2.

Datum uitspraak: 3 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 augustus 2025 in zaak nr. NL25.25239 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 22 augustus 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. Volwerk, advocaat in Leiden, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Appellant heeft een nader stuk ingediend.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat feitelijke toegankelijkheid tot het land van herkomst of van gebruikelijke verblijfplaats geen deel uitmaakt van de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor asiel. Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:724, onder 2.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.S. Heinen, griffier.

w.g. Den Heyer

voorzieningenrechter

w.g. Heinen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025

984