ECLI:NL:RVS:2025:4246 - Raad van State - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202503922/2/R2.
Datum uitspraak: 4 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
1. Royal Schiphol Group N.V., (hierna: RSG), gevestigd in Haarlemmermeer,
2. Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd in Nijmegen, Vereniging Milieudefensie en Stichting Greenpeace, beide gevestigd in Amsterdam (hierna: MOB en anderen),
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2025 in zaak nrs. 23/7413, 23/8122, 23/8219 en 24/722 in het geding tussen:
1. de raad van de gemeente Nieuwkoop (hierna: de raad),
2. MOB en anderen,
3. Stichting Natuurbeschermingswacht, gevestigd te Meppel,
4. het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
en
de minister voor Natuur en Stikstof (thans: de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur).
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2023 heeft de minister aan RSG een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) verleend voor de exploitatie van luchthaven Schiphol.
Bij uitspraak van 4 juni 2025 heeft de rechtbank de daartegen door stichting Natuurbeschermingswacht en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen van MOB en anderen en de raad gegrond verklaard en het besluit van 26 september 2023 vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben onder andere RSG en MOB en anderen hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben RSG en MOB en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Stichting Natuurbeschermingswacht heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 21 augustus 2025, waar RSG, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], mr. K. de Weers en [gemachtigde B] , bijgestaan door mr. J.E. van Uden, mr. Y.M.C. Pluis en mr. W.L.J. Willemsen, allen advocaat in Amsterdam, MOB en anderen, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, rechtsbijstandverlener te Gennep en [gemachtigde C], bijgestaan door drs. ir. S.A. Nijhuis (werkzaam bij Apollon Milieu), de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. E.S.M. Slot, bijgestaan door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Verder zijn op de zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. E.J.H. Plambeck, advocaat in Alphen aan den Rijn en stichting Natuurbeschermingswacht, vertegenwoordigd door ing. G. Starre, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een natuurvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een natuurvergunning is ingediend op 1 oktober 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. RSG is de exploitant van luchthaven Schiphol. Deze luchthaven is een mainport en wordt gebruikt voor Europees- en internationaal luchtverkeer. Er wordt commercieel-, zakelijk- en maatschappelijk vliegverkeer afgehandeld. De natuurvergunning is door de minister voor Natuur en Stikstof verleend voor maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar. Het maximaal aantal toegestane vliegtuigbewegingen op grond van de natuurvergunning komt overeen met het aantal toegestane vliegtuigbewegingen op grond van het geldende Luchthavenverkeersbesluit, tot een maximum van 500.000 per jaar.
Intrekking van het verzoek van MOB en anderen
3. Op de zitting hebben MOB en anderen hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken.
Behandeling van het verzoek van RSG
4. RSG verzoekt om schorsing van de uitspraak van de rechtbank voor zover daarin de natuurvergunning van 26 september 2023 is vernietigd. RSG wil hiermee bereiken dat die natuurvergunning geldt totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Volgens RSG is haar belang gelegen in de (rechts)onzekerheid over de toegestane exploitatie van de luchthaven die het gevolg is van de uitspraak van de rechtbank. Een voorspelbare en rechtszekere bedrijfsvoering is essentieel om het vertrouwen in de luchthaven te waarborgen, aldus RSG.
RSG vreest voor vele juridische handhavingsprocedures over de vraag welke activiteiten zijn toegestaan op de luchthaven in afwachting van de uitspraak in de bodemzaak. Als tijdens die procedures zou blijken dat de exploitatie van de luchthaven moet worden beperkt tot de bestaande rechten, ontstaan er volgens RSG onevenredige gevolgen. Het teruggaan naar exploitatie van de luchthaven op grond van de bestaande rechten zou betekenen dat het aantal vluchten moet worden verminderd. Het verminderen van het aantal vluchten en daarmee de bereikbaarheid leiden tot gevolgen voor de internationale betrekkingen tussen Nederland en andere landen waarmee luchtvaarovereenkomsten zijn gesloten.
4.1. RSG acht van belang dat de rechtbank het overgrote deel van de beroepsgronden van MOB en anderen en de raad ongegrond heeft verklaard. Dit betekent volgens RSG dat de beoordeling van de omvang van de bestaande rechten, de berekening van de stikstofdepositie in de referentiesituatie en de aangevraagde situatie, de effecten van interne en externe maatregelen en de vereisten waaraan deze moeten voldoen evenals de beoordeling van storingsfactoring anders dan stikstof, goed zijn uitgevoerd. Uiteindelijk is de natuurvergunning vanwege drie punten vernietigd en is, volgens RSG ten onrechte, geen mogelijkheid tot herstel gegeven.
Ook betoogt RSG dat het nemen van een nieuw besluit in afwachting van een uitspraak in de bodemzaak niet doelmatig zou zijn. Er zou dan op basis van uitgangspunten die onderwerp zijn van het hoger beroep een nieuwe passende beoordeling moeten worden opgesteld. Daarbij zouden nieuwe versies van AERIUS die in die periode zeer waarschijnlijk zullen uitkomen, moeten worden betrokken. Mocht de Afdeling in de bodemzaak een ander oordeel hebben over de gehanteerde uitgangspunten dan de rechtbank, dan zal opnieuw op basis van die uitgangspunten een passende beoordeling moeten worden opgesteld en een nieuw besluit moeten worden genomen.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat RSG door de onzekerheid die is ontstaan na de uitspraak van de rechtbank voldoende spoedeisend belang heeft bij het verzoek om voorlopige voorziening. Dat betekent dat het verzoek hieronder inhoudelijk zal worden behandeld.
5.1. Op de zitting is gebleken dat de betogen van RSG over het oordeel van de rechtbank en de bezwaren tegen het nemen van een nieuw besluit, ondersteunend zijn aan het kernbetoog over de (rechts)onzekerheid waar RSG zich in bevindt totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Het feit dat het nemen van een nieuw besluit lang zal duren betekent volgens RSG dat zij langer in onzekerheid verkeert. Het feit dat volgens RSG het merendeel van de beroepsgronden ongegrond is verklaard, is volgens RSG een reden waarom de rechtsonzekerheid laten voortduren onevenredig zou zijn.
5.2. De voorzieningenrechter neemt als uitgangspunt dat aan uitspraken van de rechtbank gevolg wordt gegeven. Voorts heeft de voorzieningenrechter er begrip voor dat RSG is gebaat bij zoveel mogelijk rechtszekerheid over de wettelijke grondslag van de exploitatie van de luchthaven, maar stelt zij ook vast dat de door RSG geschetste gevolgen voor de exploitatie niet al zijn ontstaan door de uitspraak van de rechtbank. Deze gevolgen zouden zich eventueel pas kunnen voordoen wanneer de staatssecretaris, al dan niet naar aanleiding van een verzoek daartoe, een handhavingsbesluit zou nemen gericht op het terugbrengen van de exploitatie van de luchthaven tot de bestaande rechten zoals die door de rechtbank zijn bepaald. De belangen van RSG die geraakt worden door een besluit tot handhavend optreden waardoor de bedrijfsvoering zou moeten worden aangepast, kunnen naar voren worden gebracht in een procedure tegen zo’n besluit dat zou strekken tot handhavend optreden, al dan niet naar aanleiding van een verzoek om een voorlopige voorziening.
5.3. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in de vrees voor de door RSG geschetste gevolgen van de uitspraak van de rechtbank en de wens om (handhavings)procedures te voorkomen geen zodanig zwaar belang dat noopt tot het toewijzen van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Het verzoek van RSG wordt afgewezen.
7. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van Royal Schiphol Group N.V, af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Pistoor
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025
932