Terug naar bibliotheek
Raad van State
ECLI:NL:RVS:2025:4199 - Raad van State - 3 september 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RVS:2025:4199•3 september 2025
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202504240/1/V2 en 202504240/2/V2.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2025 in zaak nr. NL24.43124 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2024 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.L. Saija, advocaat in Arnhem, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 17 juni 2025. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. Appellant heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. Wat appellant heeft aangevoerd, is geen reden om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. Uit het overgelegde indieningsdocument blijkt namelijk niet dat appellant wel tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Appellant heeft daarnaast geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Afdeling bij brief van 23 juli 2025 heeft geboden om redenen aan te voeren waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Huizer, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Huizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
987