Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4196 - Raad van State - 3 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:41963 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202504738/1/V2 en 202504738/2/V2.

Datum uitspraak: 3 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 augustus 2025 in zaak nr. NL25.14521 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 15 augustus 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 11 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1642, onder 4.3 tot en met 4.8, waarin de Afdeling uitlegt waarom de besluitvorming niet zonder meer onzorgvuldig is als de minister in het voornemen in de Dublinprocedure niet expliciet ingaat op de individuele omstandigheden van een vreemdeling). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.P. Vermeulen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier.

w.g. Vermeulen

voorzieningenrechter

w.g. Toonen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025

979