ECLI:NL:RVS:2025:3977 - Raad van State - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202403711/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], voor dit hoger beroep woonplaats kiezend ten kantore van zijn gemachtigde in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2024 in zaak nr. 23/6932 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2023 heeft de minister geweigerd om een private schuld van [appellant] over te nemen.
Bij besluit van 16 november 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met de zaken nrs. 202400128/1/A2 en 202401289/1/A2, op een zitting behandeld op 20 mei 2025, waar [appellant] via een videoverbinding, bijgestaan door mr. R.H. Bouwman, advocaat in Amsterdam, en de minister van Financiën, vertegenwoordigd door mr. M.A. Balbi en mr. S.N. Ishak, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over een besluit op grond van de regeling voor overneming en betaling van private schulden die is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht).
2. In hoofdstuk 4 van de Wht is geregeld onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. Uit artikel 4.1, tweede lid, van de Wht volgt dat het bij schulden die worden overgenomen moet gaan om geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. In artikel 4.1, derde lid, is opgenomen welke geldschulden en kosten worden overgenomen. Dat is, zoals opgenomen in onderdeel b van het derde lid, onder meer een private schuld die is vastgelegd in een notariële akte, of waarvan blijkt uit een rechterlijke uitspraak, indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van vóór 1 juni 2021. In artikel 4.1, vierde lid, is opgenomen welke geldschulden en kosten niet worden overgenomen.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. [appellant] is een gedupeerde van de toeslagenaffaire. Hij heeft de minister verzocht om overname van een schuld aan [persoon] van € 22.000,00.
4. De minister heeft de afwijzing van deze aanvraag in bezwaar gehandhaafd. Hij heeft voornoemde schuld van [appellant] aangemerkt als een informele schuld. De minister heeft deze schuld niet overgenomen, omdat niet is voldaan aan de vereisten in artikel 4.1 van de Wht.
5. De rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard. [appellant] is het daarmee niet eens en heeft daarom hoger beroep ingesteld.
Bevoegdheid rechtbank
6. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende. De rechtbank heeft wegens de verblijfplaats van [appellant] ten tijde van de indiening van het beroep geconcludeerd dat niet zij, maar een andere Nederlandse rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de zaak. Zij heeft daarin, onder verwijzing naar de op de zitting van partijen gekregen toestemming om de zaak af te handelen, geen aanleiding gezien om de zaak naar de bevoegde rechtbank te verwijzen.
7. Met het oog op een effectieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding de uitspraak van de rechtbank krachtens artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
Hoger beroep
- komt de schuld voor overname in aanmerking?
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft geweigerd de schuld over te nemen. Hij heeft wel degelijk geld moeten lenen van [persoon] en daarvan is een Marokkaanse notariële akte opgemaakt op 21 oktober 2018. In deze akte is volgens [appellant] bepaald dat het gehele schuldbedrag twee jaar na de ondertekening van de akte opeisbaar is, zodat de schuld op 21 oktober 2020 geheel opeisbaar is geworden.
8.1. Uit artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid, van de Wht volgt dat voorwaarden voor overname van een geldschuld zijn dat de geldschuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar was en is vastgesteld in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 juni 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak, indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van vóór 1 juni 2021. [appellant] heeft een Marokkaanse notariële akte van 21 oktober 2018 overgelegd waarin hij heeft verklaard dat hij [persoon] een bedrag van 940.000 Marokkaanse Dirham schuldig is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] geen (begin van) bewijs heeft overgelegd waaruit volgt dat [persoon] de schuld bij hem heeft opgeëist. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen stuk overgelegd waaruit blijkt dat de vordering vóór 1 juni 2021 opeisbaar was.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister terecht heeft geweigerd de voornoemde schuld over te nemen.
Het betoog slaagt niet.
- vertrouwensbeginsel
9. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Volgens [appellant] heeft een medewerker van de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (hierna: SBN) bij hem de verwachting gewekt dat de schuld overgenomen zou worden.
9.1. Wie zich, zoals [appellant], beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] er niet in geslaagd is het bestaan van enige toezegging aannemelijk te maken waaraan hij het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat de voornoemde schuld zou worden overgenomen door de minister. De dossiernotities van SBN bevatten niet een dergelijke toezegging. Uit de dossiernotities op 11 april 2023 en 24 april 2023 volgt alleen dat medewerkers van SBN aan [appellant] hebben uitgelegd dat een collega geen toezegging aan hem had mogen doen over de termijn waarbinnen er een beslissing zou worden genomen op zijn aanvraag. Het e-mailbericht van SBN aan [appellant] van 16 maart 2022 is evenmin te beschouwen als een toezegging dat de schuld zou worden overgenomen, omdat daarin is vermeld dat nog informatie ontbreekt en [appellant] is gevraagd die ontbrekende informatie over te leggen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
11. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. A.B. Blomberg en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025
609
BIJLAGE
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1 Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag, partner en ex-partner van gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. Geldschulden en kosten die worden overgenomen zijn:
(…)
b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 juni 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
(…).