Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3966 - Raad van State - 8 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:39668 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202404449/1/A2.

Datum uitspraak: 8 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 juni 2024 in zaak nr. 23/5019 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).

Openbare zitting gehouden op 8 augustus 2025 om 11:30 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer;

mr. M.M. Engele, griffier.

Verschenen:

[appellant], vertegenwoordigd door mr. Y. Seyran, advocaat te Arnhem.

Bij besluit van 1 februari 2023 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen. Het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft de CSG bij besluit van 3 juli 2023 ongegrond verklaard.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 juli 2023 ongegrond is verklaard.

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Gronden

1.       Op 10 oktober 2022 heeft [appellant] een aanvraag gedaan om een uitkering uit het schadefonds. Hij heeft in zijn aanvraag vermeld dat hij door een auto is aangereden en daarbij lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Aan de afwijzing heeft de CSG ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is geworden dat [appellant] door een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.

2.       Uit wat [appellant] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is niet gebleken dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 7 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Uit de stukken blijkt dat de bestuurder van de auto roekeloos en onaanvaardbaar rijgedrag heeft vertoond, maar [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.

3.       Het hoger beroep is ongegrond.

4.       De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.

w.g. Daalder

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Engele

griffier

1033