ECLI:NL:RVS:2025:3894 - Raad van State - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202402946/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2024 in zaak nr. 23/7029 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: de SUWR).
Openbare zitting gehouden op 8 augustus 2025 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. M.M. Engele, griffier.
Verschenen:
[appellante], vertegenwoordigd door mr. O.C. Bozbiyik, advocaat te Rotterdam, en de SUWR, vertegenwoordigd door R.N. Duivenvoorde.
====================================
Bij besluit van 27 juli 2023 heeft de SUWR de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen. Het hiertegen door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de SUWR bij besluit van 11 oktober 2023 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellante] tegen het besluit van 11 oktober 2023 ongegrond is verklaard.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
1. [appellante] heeft op 22 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring op grond van de urgentiegrond ‘geweld en bedreiging’, zoals vermeld in artikel 5.4 van bijlage 1 bij de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (hierna: de Verordening). [appellante] heeft verklaard dat zij met haar drie minderjarige kinderen vanuit Marokko naar Nederland is gevlucht voor haar gewelddadige partner. Vanaf 27 december 2022 woonde zij met haar kinderen bij een familielid van haar partner. Per 12 juli 2023 verblijft zij in een anti-kraakwoning in Rotterdam. Haar kinderen wonen nog bij het familielid.
2. Eén van de in artikel 5.4 van bijlage 1 bij de Verordening gestelde voorwaarden voor een urgentieverklaring is dat de aanvrager een zelfstandige woonruimte binnen de regio bewoont. Volgens de SUWR voldoet [appellante] niet aan die voorwaarde. Er is volgens de SUWR ook geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, zoals vermeld in artikel 2.5 van bijlage 1 bij de Verordening.
3. Het geschil beperkt zich in hoger beroep uitsluitend tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de SUWR geen aanleiding heeft hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
4. De gronden die [appellante] in hoger beroep aanvoert over de toepassing van de hardheidsclausule, heeft zij ook in beroep aangevoerd. De rechtbank heeft daarover een uitvoering gemotiveerd oordeel gegeven. De Afdeling kan zich vinden in dat oordeel en in de onder rechtsoverweging 6 en 7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Daar voegt de Afdeling aan toe dat [appellante] en haar kinderen ook op dit moment een dak boven hun hoofd hebben en dicht bij elkaar wonen. Het besluit van 11 oktober 2023 is niet in strijd met het recht op gezinsleven in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet op de grote schaarste op de woningmarkt is er ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 11 oktober 2023 onevenredig is.
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. De SUWR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
1033