ECLI:NL:RVS:2025:3889 - Raad van State - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202403690/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2024 in zaak nr. 22/3609 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Openbare zitting gehouden op 8 augustus 2025 om 12:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. M.M. Engele, griffier.
Verschenen:
Geen van de partijen is verschenen.
====================================
Bij besluit van 6 april 2020 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen. Het hiertegen door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de CSG bij besluit van 6 september 2022 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellante] tegen het besluit van 6 september 2022 ongegrond is verklaard.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
1. Op 10 november 2019 heeft [appellante] een aanvraag gedaan om een uitkering uit het schadefonds. Zij heeft in haar aanvraag vermeld dat zij slachtoffer is van meerdere misdrijven en dat deze misdrijven hebben geleid tot lichamelijk en psychisch letsel.
2. De CSG heeft de aanvraag afgewezen, omdat op de situatie van [appellante] geen letselcategorie uit de letsellijst van toepassing is, op grond waarvan [appellante], na de verrekening van de bedragen van € 10.000 en € 5.000 die eerder aan haar zijn uitgekeerd, recht heeft op een (aanvullende) uitkering uit het schadefonds. [appellante] heeft bijvoorbeeld geen psychisch letsel in de zin van letselcategorie 5, onderdeel 2A of 2B, van de letsellijst.
3. Uit wat [appellante] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is niet gebleken dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 5, 6 en 7 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Voor zover [appellante] betoogt dat de CSG niet over alle relevante stukken beschikte, oordeelt de Afdeling dat het op de weg van [appellante] had gelegen om die stukken eerder in de procedure aan de CSG te overleggen. Deze stukken heeft [appellante], ondanks een verzoek daartoe van de Afdeling, overigens ook in hoger beroep niet overgelegd.
4. Het hoger beroep is ongegrond.
5. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
1033