ECLI:NL:RVS:2025:3881 - Raad van State - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202501724/1/A2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 21 november 2024 heeft het college het verzoek van [appellante] tot herinschrijving voor de bacheloropleiding Mathematics aan de Vrije Universiteit Amsterdam voor het studiejaar 2024-2025 afgewezen.
Bij beslissing van 4 februari 2025 heeft het college het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 juli 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar, vergezeld door V. Bolt, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Lukić, H.C. Smit en mr. F. Donner, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De bepalingen van de Awb die in deze zaak van toepassing zijn, luiden:
Artikel 6:7: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:9, eerste lid: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen."
Artikel 6:11: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2. De bestreden beslissing is bekendgemaakt op 4 februari 2025, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is begonnen op 5 februari 2025 en is geëindigd op 18 maart 2025.
3. Het beroepschrift is van een datum voorzien en door de Afdeling ontvangen op 20 maart 2025. Dit betekent dat het beroepschrift niet binnen de termijn is ingediend. Desgevraagd heeft [appellante] op de zitting erkend dat zij het beroepschrift te laat heeft ingediend. Hiervoor heeft zij geen verklaring gegeven. Wel heeft zij gewezen op recente uitspraken van de Afdeling waaruit blijkt dat de Afdeling coulanter omgaat met termijnoverschrijdingen.
4. Op 30 januari 2024 heeft de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) vier uitspraken gedaan over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding (ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34). Net als het CBb heeft de Afdeling geen aanleiding gezien voor het oordeel dat bij geringe termijnoverschrijding al sprake zou zijn van verschoonbaarheid (vergelijk de uitspraak van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3007). In navolging van deze uitspraak is het in het kader van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding - relevant of de termijnoverschrijding aan de indiener kan worden toegerekend. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
1064