ECLI:NL:RVS:2025:3867 - Raad van State - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202501953/1/R1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in ’s-Hertogenbosch,
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2025 heeft het college de locatie Frans Erensstraat, naast de zijgevel van [locatie], aangewezen als locatie voor het plaatsen van twee ondergrondse containers, één voor huishoudelijk restafval en één voor oud papier en karton.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat te
’s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.P. Burgman-Linssen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 14 februari 2025 heeft het college de locatie Frans Erensstraat, naast de zijgevel van [locatie], aangewezen als locatie voor het plaatsen van twee ondergrondse containers, één voor huishoudelijk restafval en één voor oud papier en karton. De afvalcontainers zijn bedoeld voor de inzameling van huishoudelijk afval van de bewoners van het tegenover de locatie gelegen appartementencomplex.
[appellant] woont in het huis aan de [locatie], en daarmee in de directe nabijheid van de aangewezen locatie. Want de aangewezen locatie bevindt zich naast de zijgevel van zijn woning. Hij is het niet eens met de aanwijzing van deze locatie, omdat hij vreest dat de afvalcontainers overlast zullen geven. Volgens hem zijn er geschiktere alternatieve locaties.
De beoordeling van de beroepsgronden
2. [appellant] voert aan dat het ontwerpbesluit niet op een juiste wijze is bekendgemaakt, omdat er in de publicatie staat dat het besluit ziet op de "Frans Ehrenstraat" en niet "Frans Ehrensstraat".
2.1. De Afdeling stelt vast dat er in de bekendmaking "Frans Erenstraat" is vermeld, terwijl dit "Frans Erensstraat" had moeten zijn. Naar het oordeel van de Afdeling kan er echter geen twijfel over bestaan dat er sprake is van een kennelijke verschrijving. Er is daarom geen reden om de bekendmaking van het ontwerpbesluit gebrekkig te achten. Weliswaar heeft [appellant] niet (tijdig) een zienswijze ingediend op het ontwerpbesluit, maar hij is als belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep tegen het bestreden besluit. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, waarin is geoordeeld dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht niet mag worden tegengeworpen aan belanghebbenden.
Het betoog slaagt niet.
3. Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainers. Als de Afdeling oordeelt dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
4. Bij het aanwijzen van een locatie voor ondergrondse inzamelvoorzieningen hanteert het college locatiecriteria die staan in de Beleidsregels (semi)ondergrondse inzamelvoorzieningen (hierna: de beleidsregels). In artikel 2 van de beleidsregels is vastgelegd dat bij het plaatsen van een container de locatiecriteria van artikel 4 in acht worden genomen. In artikel 4, onder 7, staat dat de afstand tussen een locatie (rand van de inzamelvoorziening) en de dichtstbijzijnde gevel van een verblijfsruimte minimaal 2 meter is. Onder 2 is vermeld dat een (semi)ondergrondse inzamelvoorziening zoveel mogelijk centraal wordt geplaatst ten opzichte van de woningen die gebruik maken van de inzamelvoorziening.
5. [appellant] betoogt dat de door het college aangewezen locatie ongeschikt is. Hij voert aan dat de locatie zich vlakbij de zijgevel van zijn woning bevindt. Vanwege de korte afstand tussen de zijgevel van zijn woning en de voorziene containers vreest hij overlast door zwerfafval, stankoverlast en geluidsoverlast. Ook vreest hij voor gezondheidsrisico’s als gevolg van ongedierte. Daarnaast voert hij aan dat de locatie niet logisch is, omdat de containers bedoeld zijn voor de bewoners van de tegenover gelegen appartementen.
5.1. Volgens het college wordt voldaan aan alle locatiecriteria die in de beleidsregels staan, dus ook het criterium dat de containers niet binnen 2 meter afstand van de dichtstbijzijnde gevel staan. Ze worden aan een blinde gevel geplaatst en bewust niet direct grenzend aan een tuin, zo stelt het college.
5.2. In deze procedure beoordeelt de Afdeling of het college de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft mogen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van de containers, toename van verkeer van en naar de containers en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van de containers.
Uit de rechtspraak van de Afdeling, zoals bijvoorbeeld de uitspraken van 7 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2087, 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:869, 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3082, en 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320, volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van de containers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van de containers maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom alleen locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden die maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
5.3. De Afdeling ziet in de beroepsgronden van [appellant] geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet geschikt heeft mogen achten. Niet in geschil is dat de aangewezen locatie voldoet aan het in de beleidsregels opgenomen criterium dat de afstand tussen een gevel en een locatie minimaal 2 meter is. De Afdeling acht dit geen onredelijke afstand. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gevel op de begane grond en op de eerste verdieping blind is. Er zit op de tweede verdieping wel een klein raam, maar daar is, zoals [appellant] op de zitting heeft toegelicht, de zolder gesitueerd. Gelet op deze omstandigheden is er geen reden voor het oordeel dat het college reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. De Afdeling heeft over het tegengaan van bijplaatsen van afval eerder overwogen dat dit een kwestie van handhaving is. Als voorbeeld wijst de Afdeling bijvoorbeeld op haar uitspraak van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1811. In de vrees van [appellant] voor (te) volle afvalcontainers en zwerfvuil, en de vrees voor daarmee gepaard gaande overlast, ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft kunnen aanwijzen. Omdat de locatie redelijk centraal tegenover het appartementencomplex is gelegen, waar de containers voor bedoeld zijn, voldoet de aangewezen locatie ook in zoverre aan de beleidsregels. Dit alles overziend is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van een zodanige aantasting van de belangen van [appellant] dat het college de aangewezen locatie niet geschikt heeft mogen achten.
Het betoog slaagt niet.
6. [appellant] betoogt nog dat het college de aangewezen locatie niet mocht aanwijzen omdat er geschiktere alternatieve locaties zijn, namelijk op de hoek Frans Erensstraat/Guido Gezellelaan in het lege vlak aan de kant van het appartementencomplex en in de Frans Erensstraat aan de achterzijde van de woning van [appellant], ter hoogte van zijn achtertuin.
6.1. Hiervoor is geconcludeerd dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van afvalcontainers. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
6.2. Over de door [appellant] aangedragen alternatieve locatie op de hoek Frans Erensstraat/Guido Gezellelaan stelt het college dat die niet geschikt is omdat kabels en leidingen verlegd moeten worden. Dat strookt niet met onderdeel 10 van artikel 4 van de beleidsregels. Over de door [appellant] genoemde alternatieve locatie ter hoogte van zijn tuin stelt het college dat deze minder goed bereikbaar is voor de inzameldienst. Daarmee voldoet deze alternatieve locatie niet aan onderdelen 4 en 5 van artikel 4 van de beleidsregels. Deze locatie bevindt zich aan een doodlopende weg, zodat het inzamelvoertuig zou moeten keren. Ook heeft het de voorkeur om de containers te plaatsen naast een blinde gevel en niet naast een tuin.
6.3. De Afdeling stelt vast dat het college de voor- en nadelen van de aangewezen en de alternatieve locaties heeft bezien, tegen elkaar heeft afgewogen en voor de aangewezen locatie heeft gekozen. De Afdeling is van oordeel dat het college, in aanmerking genomen de beleidsruimte die het college hierbij heeft, deze keuze zo heeft mogen maken. Ook heeft de Afdeling hiervoor onder 5.3 geoordeeld dat geen sprake is van een zodanige aantasting van de belangen van [appellant] dat het college had moeten afzien van de aanwijzing van de locatie voor de ondergrondse containers. In het door [appellant] aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat de aangedragen alternatieve locaties zodanig geschikter zijn voor plaatsing van de ondergrondse containers dat het college een van die locaties had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.
Het betoog slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
855