Uitspraak inhoud

202303101/2/R4.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1], wonend in Puiflijk, gemeente Druten,

2.       [verzoeker sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], wonend in Puiflijk, gemeente Druten,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Druten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Koningstraat naast [locatie 1], Puiflijk" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op zitting behandeld op 31 juli 2025, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. R.J. Grasmeijer, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [verzoeker sub 2], via een videoverbinding bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Koevoet, zijn verschenen. Ook zijn op zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 28 juli 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

3.       Het bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van twee twee-aaneen of geschakelde woningen op een locatie naast de [locatie 1] in Puiflijk. Aanleiding voor het bestemmingsplan is een initiatief van [partij A], [partij C] en [partij B] (hierna: de initiatiefnemers) om op deze locatie twee geschakelde seniorenwoningen, bestaande uit één laag met kap, te realiseren.

[verzoeker sub 1] woont aan de [locatie 2], direct naast het plangebied. Hij vreest onder meer voor vermindering van lichtinval, schaduwwerking en verlies van uitzicht door de bebouwing die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

[verzoeker sub 2] woont aan de [locatie 3] en drijft aan de [locatie 4] een sierteeltbedrijf. Hij vreest dat de nieuwe woningen een belemmering zullen vormen voor zijn bedrijf.

4.       Bij besluit van 24 juni 2025 heeft het college van burgemeester en wethouders van Druten een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee geschakelde woningen in het plangebied. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestemmingsplan te schorsen, om te voorkomen dat het bestemmingsplan het toetsingskader vormt voor het besluit op hun bezwaren tegen de omgevingsvergunning.

Beoordeling verzoek [verzoeker sub 1]

5.       [verzoeker sub 1] betoogt dat het bouwvlak van de woningen te dicht bij zijn perceel ligt en dat de woonbestemming ter hoogte van zijn woning ten onrechte doorloopt tot aan de perceelsgrens, terwijl daar ook gekozen had kunnen worden voor een tuinbestemming. Hierdoor staat het bestemmingsplan op korte afstand van zijn woning hoge bebouwing toe, wat zal leiden tot verminderde lichtinval en schaduwwerking in zijn woning en tot verlies van uitzicht, aldus [verzoeker sub 1]. De mogelijkheden om op korte afstand van zijn woning hoge bebouwing te realiseren zijn volgens hem nog groter als rekening wordt gehouden met vergunningvrije bouwmogelijkheden. De raad had die bouwmogelijkheden volgens [verzoeker sub 1] moeten beperken door in het bestemmingsplan te bepalen dat de grond bij de woningen in het kader van vergunningvrij bouwen niet wordt aangemerkt als erf.

5.1.    De raad stelt zich, onder verwijzing naar een bij het verweerschrift overgelegde bezonningsstudie, op het standpunt dat ter plaatse van de woning van [verzoeker sub 1] geen sprake zal zijn van onevenredige vermindering van lichtinval, schaduwwerking en verlies van uitzicht, zowel uitgaande van de maximale bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan als van het schetsontwerp van het bouwplan van de initiatiefnemers, dat is weergegeven in de plantoelichting.

5.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat in de bezonningsstudie, anders dan de raad stelt, niet is uitgegaan van de maximale bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan. In de bezonningsstudie is ervan uitgegaan dat op de grens met het perceel van [verzoeker sub 1] bouwwerken mogelijk zijn van maximaal 3 m hoog. Die maximale bouwhoogte wordt genoemd in onderdeel d van artikel 4.2.3 van de planregels, dat betrekking heeft op bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Uit onderdeel f van artikel 4.2.2 van de planregels volgt echter dat voor gebouwen die voldoen aan de definitie van bijbehorende bouwwerken in artikel 1.15 van de planregels, een bouwhoogte van maximaal 5,5 m geldt. Daarbij maakt onderdeel b van artikel 4.2.2 het mogelijk dat deze gebouwen in de grens met het perceel van [verzoeker sub 1] worden gebouwd. Met deze bouwmogelijkheid is in de bezonningsstudie geen rekening gehouden. Ook is in die studie geen rekening gehouden met vergunningvrije bouwmogelijkheden in het achtererfgebied van de woningen. Dit betekent dat het standpunt van de raad dat het bestemmingsplan ter plaatse van de woning van [verzoeker sub 1] niet zal leiden tot onevenredige vermindering van lichtinval en schaduwwerking met de verwijzing naar de bezonningsstudie niet deugdelijk is gemotiveerd.

5.3.    Ook als ervan zou worden uitgegaan dat het bestemmingsplan bij de woning van [verzoeker sub 1] niet zal leiden tot onevenredige vermindering van lichtinval en schaduwwerking betekent dat bovendien niet dat zich geen onevenredig verlies van uitzicht kan voordoen. De woonkamer en keuken van [verzoeker sub 1] bevinden zich op slechts enkele meters van de perceelsgrens. De raad heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet deugdelijk gemotiveerd waarom de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en de vergunningvrije bouwmogelijkheden in het achtererfgebied van de woningen op die korte afstand niet leiden tot een onevenredige aantasting van het uitzicht vanuit de woning van [verzoeker sub 1]. Dit geldt te meer nu de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, in ieder geval bij de perceelsgrens, ruimer zijn dan nodig voor het realiseren van het door de initiatiefnemers beoogde bouwplan. De raad heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij die bouwmogelijkheden, bij afweging van de belangen van de initiatiefnemers en [verzoeker sub 1], in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht.

6.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van [verzoeker sub 1] toe te wijzen en het besluit van 16 maart 2023 te schorsen.

Met het oog op de bodemprocedure en de procedure over de omgevingsvergunning zou de raad in overweging kunnen nemen om naar aanleiding van wat hiervoor is overwogen de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan en de vergunningvrije bouwmogelijkheden in het achtererfgebied van de woningen te beperken door wijziging van het bestemmingsplan. Daarvoor is het niet nodig een nieuwe voorbereidingsprocedure op grond van afdeling 3.4 van de Awb te volgen. Een dergelijk wijzigingsbesluit - dat op de voet van artikel 6:19 van de Awb in de lopende beroepsprocedure wordt meegenomen - zou voor de initiatiefnemers aanleiding kunnen zijn om een verzoek tot opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening te doen als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb.

7.       De raad moet de proceskosten van [verzoeker sub 1] vergoeden.

Beoordeling verzoek [verzoeker sub 2]

8.       [verzoeker sub 2] betoogt dat de nieuwe woningen zullen leiden tot belemmeringen voor zijn bedrijfsvoering. Hij wijst er in dit verband op dat er dagelijks, al vroeg in de ochtend, laad- en losactiviteiten plaatsvinden bij zijn bedrijfshal, schuin tegenover de locatie van de woningen. [verzoeker sub 2] verwacht over deze laad- en losactiviteiten en over de verkeersbewegingen van en naar zijn bedrijf klachten van de bewoners van de woningen, te meer omdat het zal gaan om senioren. [verzoeker sub 2] bestrijdt het standpunt van de raad dat het plangebied en de directe omgeving kunnen worden aangemerkt als gemengd gebied in de zin van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), waarvoor een richtafstand van 10 m geldt. Ook bestrijdt hij dat aan die richtafstand wordt voldaan. Maar zelfs als dat zo is, had de raad volgens [verzoeker sub 2] niet mogen volstaan met de vaststelling dat aan die richtafstand wordt voldaan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1408, overweging 5.2, betoogt [verzoeker sub 2] dat de raad nader onderzoek had moeten doen naar de te verwachten geluidbelasting van zijn bedrijf bij de woningen.

[verzoeker sub 2] voert verder aan dat de nieuwe woningen het voor hem moeilijker zullen maken om in zijn bedrijf de teelt in kassen om te zetten naar open teelt met toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

8.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad het plangebied en de directe omgeving daarvan terecht aangemerkt als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. Daarvoor is voldoende dat sprake is van matige menging van woon- en andere functies. Dat is hier het geval, niet alleen vanwege het bedrijf van [verzoeker sub 2] zelf, maar ook gelet op nabijgelegen agrarische gronden. Dit betekent dat op grond van de VNG-brochure een richtafstand geldt van 10 m. Op basis van de toelichting van de raad op de zitting kan de voorzieningenrechter niet uitsluiten dat aan die richtafstand (net) niet wordt voldaan. De raad heeft echter niet volstaan met een verwijzing naar de richtafstand, maar er ook op gewezen dat op kortere afstand van het bedrijf van [verzoeker sub 2] dan de nieuwe woningen al een bestaande woning ligt aan de [locatie 1]. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat [verzoeker sub 2], gelet op die bestaande woning, door de nieuwe woningen niet onevenredig zal worden belemmerd in zijn bedrijfsvoering. De aanwezigheid van deze bestaande woning op kortere afstand dan de nieuwe woningen maakt deze zaak ook anders dan de door [verzoeker sub 2] genoemde uitspraak van 17 juni 2020. Voor zover [verzoeker sub 2] op zitting heeft gesteld dat de nieuwe woningen er, door weerkaatsing van geluid, toe zullen leiden dat het geluid van zijn bedrijf bij de bestaande woning aan de [locatie 1] zal toenemen, overweegt de voorzieningenrechter dat hij dit niet aannemelijk heeft gemaakt.

Ook voor de door [verzoeker sub 2] genoemde omzetting van teelt in kassen naar open teelt met toepassing van gewasbeschermingsmiddelen geldt dat hij door de nieuwe woningen niet meer zal worden beperkt in zijn mogelijkheden dan nu al het geval is door de aanwezigheid van de bestaande woning aan de [locatie 1]. De voorzieningenrechter stelt overigens vast dat [verzoeker sub 2] ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geen concrete plannen had om de teelt in kassen in zijn bedrijf om te zetten naar open teelt met toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

9.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van [verzoeker sub 2] af te wijzen.

10.     De raad hoeft de proceskosten van [verzoeker sub 2] niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] toe;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Druten van 16 maart 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oude Koningstraat naast [locatie 1], Puiflijk";

III.      wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] af;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Druten tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van zijn verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.865,21, waarvan € 1.814,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Druten aan [verzoeker sub 1] het door hem voor de behandeling van zijn verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Besselink

voorzieningenrechter

w.g. Van Grinsven

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

462