ECLI:NL:RVS:2025:3697 - Raad van State - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202303851/1/A3.v
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2023 in zaak nr. 22/4210 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2022 heeft de korpschef een aanvraag van Pro Actief Beveiligingsdiensten B.V. te Barneveld om [appellant] toestemming te verlenen om beveiligingswerkzaamheden te mogen laten verrichten voor dat bedrijf afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Pro Actief Beveiligingswerkzaamheden B.V. heeft de korpschef op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus verzocht toestemming te verlenen om [appellant] als beveiliger te werk te stellen. De korpschef heeft dit geweigerd omdat hij twijfelt of [appellant] voldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten en of zijn gedragingen de goede naam van de beveiligingsbranche niet kunnen schaden. Het algemeen belang van een betrouwbare veiligheidszorg is volgens de korpschef een zwaarder wegend belang dan het door [appellant] gestelde persoonlijke financiële belang en het werkplezier dat [appellant] hier waarschijnlijk aan beleeft.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het door [appellant] tegen het besluit van 5 augustus 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef niet van de zogenoemde terugkijktermijn van vier jaren hoeven afwijken, nu [appellant] op 22 maart 2022 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen wegens het door hem op 21 juli 2020 besturen van een auto onder invloed van drugs, wat binnen de terugkijktermijn van vier jaar is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef terecht heeft overwogen dat rijden onder invloed een ernstig feit is en dat de korpschef de door [appellant] aangevoerde omstandigheden onvoldoende heeft mogen vinden voor de conclusie dat de betrouwbaarheid van [appellant] desalniettemin boven iedere twijfel verheven is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de korpschef terecht heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de kans op recidive ontbreekt of zeer gering is. Daarom heeft de korpschef volgens de rechtbank gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de toestemming te weigeren en had de korpschef dus geen minder zwaar middel hoeven gebruiken.
Beoordeling hoger beroep
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] voert geen redenen aan waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1 - 5.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
195-836