Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3674 - Raad van State - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:367413 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202501889/1/A2 en 202501889/2/A2.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2025 in zaak nr. 23/6543 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2021 heeft de CSG aan [appellant] een uitkering van € 10.000,00 (letselcategorie 4) uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het Schadefonds) toegekend.

Bij besluit van 26 september 2023 heeft de CSG het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard en bepaald dat aan [appellant] een uitkering van € 20.000,00 (letselcategorie 5) wordt toegekend en dat daarmee de totale uitkering aan [appellant] € 30.000,00 bedraagt.

Bij uitspraak van 3 maart 2025 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 29 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. I. Heijselaar, advocaat in Amsterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisessar-Chigharoe, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       [appellant] is in zijn jeugd, in de periode 1981-1985, slachtoffer geworden van zedenmisdrijven met binnendringen van het lichaam dat wekelijks plaatsvond, gepleegd door zijn broer en gepleegd door een buurjongen van een vriendje waarbij andere daders aanwezig waren. Later in zijn leven is hij verslaafd geraakt aan verdovende middelen en heeft hij door een val onder invloed van drugs in 1998 een dwarslaesie opgelopen (hierna: de latere gebeurtenissen).

3.       In geschil is of [appellant] onder letselcategorie 5 of 6 van de Letsellijst van 1 november 2022 (hierna: de Letsellijst) valt en of hij één of twee keer in aanmerking komt voor een uitkering.

4.       Voordat de voorzieningenrechter het beoordelingskader uiteen zal zetten en zal ingaan op de gronden van [appellant] merkt de voorzieningenrechter op dat hij het goed vindt dat [appellant] naar de zitting is gekomen en dat hij zijn verhaal heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft gezien en gehoord dat [appellant] beperkt is door zijn dwarslaesie en nog altijd zwaar psychisch last heeft van de misdrijven. De voorzieningenrechter begrijpt ook dat deze zaak, die al vanaf 2021 loopt, [appellant] veel stress geeft. De voorzieningenrechter moet echter een juridische vertaalslag van zijn verhaal maken en [appellant] krijgt van de voorzieningenrechter geen gelijk. Dat voorzieningenrechter legt dat hierna uit.

Beoordelingskader

5.       De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven met de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Beleidsbundel) en de Letsellijst. Aan de CSG komt beleidsruimte toe bij de vaststelling van letselcategorieën en de bijbehorende uitkeringen en beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag binnen welke categorie het letsel valt.

6.       In hoofdstuk ‘Overige wettelijke criteria’, onder ‘E.1 De uitkering aan het slachtoffer met letsel’, van de Beleidsbundel staat:

"[…]. Aan de hand van de letsellijst […] bepaalt het Schadefonds of het opgelopen letsel in één van de letselcategorieën past. Het Schadefonds kan ook zijn medisch adviseur vragen het letsel te beoordelen en een advies te geven in welke letselcategorie het past (zie hoofdstuk 1.2.4). […]."

In hoofdstuk 1.2.4 ‘Onderzoek medisch adviseur’ staat:

"[…]. Ook als onduidelijkheid bestaat over het verband tussen het letsel en het geweldsmisdrijf […], kan het Schadefonds zijn medisch adviseur in bepaalde gevallen vragen een advies uit te brengen. Op basis van dit advies bepaalt het Schadefonds dan of een uitspraak kan worden gedaan over het betreffende onderwerp. […]."

6.1.    In de Letsellijst wordt onderscheid gemaakt tussen fysiek letsel en psychisch letsel. Niet in geschil is dat de letselcategorie in het geval van [appellant] wordt bepaald door het psychisch letsel.

6.2.    Hoofdstuk 2A van de Letsellijst geeft een opsomming van geweldsmisdrijven waarin zonder medische informatie wordt voorondersteld dat de misdrijven tot psychisch letsel hebben geleid. Daarbij geldt als uitgangspunt: hoe ernstiger de misdrijven, des te hoger de letselcategorie (en de bijbehorende uitkering). Hoofdstuk 2B ziet op de beoordeling van psychisch letsel in alle overige gevallen. Hiervoor heeft het schadefonds medische informatie nodig.

7.       In het besluit van 26 september 2023 heeft de CSG de uitkering gebaseerd op letselcategorie 5 van hoofdstuk 2B.

In hoofdstuk 2B zijn letselcategorieën 5 en 6 als volgt omschreven:

"Letselcategorie 5

• Diagnose door een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel en behandeltrajecten gedurende vele (minimaal > 5) jaren die hebben geleid tot blijvende gedeeltelijke afhankelijkheid.

Letselcategorie 6

• Diagnose door een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel en de aanwezigheid van behandeltrajecten gedurende vele (minimaal > 5) jaren die leiden tot volledige en blijvende afhankelijkheid."

Bij letselcategorie 5 hoort een uitkering van € 20.000,00 en bij letselcategorie 6 een uitkering van € 35.000,00.

Voorgeschiedenis en inhoud van het besluit van 26 september 2023

De besluiten van 30 juni 2021 en 3 december 2021

8.       De CSG heeft aan het besluit van 30 juni 2021 ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat [appellant] door het zedenmisdrijf ernstig psychisch letsel heeft opgelopen. Het zedenmisdrijf past volgens de CSG bij letselcategorie 3, maar gelet op de langere periode en de frequentie van het misbruik, heeft de CSG het bij [appellant] gerechtvaardigd geacht om een uitkering uit categorie 4 (€ 10.000,00) toe te kennen.

9.       Bij het eerdere besluit op bezwaar van 3 december 2021 heeft de CSG het tegen het besluit van 30 juni 2021 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan [appellant] een uitkering van € 20.000,00 (twee keer letselcategorie 4) toegekend. De CSG heeft, anders dan in het besluit van 30 juni 2021, de gebeurtenissen van het zedenmisdrijf beoordeeld als twee afzonderlijke series van zedenmisdrijven met twee hoofddaders.

Omdat niet gebleken is dat de zedenmisdrijven, per misdrijf, langer dan tien jaar hebben geduurd, heeft de CSG besloten dat [appellant] niet onder letselcategorie 5 valt.

Volgens de CSG kan [appellant] geen uitkering uit letselcategorie 6 worden toegekend. De CSG heeft hierover medisch advies gevraagd. De medisch adviseur van de CSG heeft op 11 november 2021 een advies gegeven. De CSG heeft zich over het fysieke letsel op het standpunt gesteld dat het oorzakelijk verband tussen de latere gebeurtenissen en het seksueel geweld, te ver van elkaar verwijderd ligt, zodat de dwarslaesie na de val van [appellant] niet leidt tot volledige en blijvende afhankelijkheid als bedoeld in letselcategorie 6. Dit geldt volgens de CSG ook voor het psychisch letsel. De CSG heeft in aanmerking genomen dat [appellant] is gediagnostiseerd met een ernstige posttraumatische stressstoornis (hierna: ptss) waarvoor hij langdurig in behandeling is geweest en nog een periode in behandeling zal zijn. De mate van afhankelijkheid is echter volgens de medisch adviseur niet te bepalen doordat sprake is van een combinatie van zowel lichamelijk als psychisch letsel. Omdat het psychisch letsel verder meerdere oorzaken heeft, kan de CSG het daadwerkelijk opgelopen letsel niet beoordelen.

De uitspraak van de rechtbank van 11 augustus 2023

10.     De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 augustus 2023 het door [appellant] tegen het besluit van 3 december 2021 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd vanwege een gebrekkige motivering. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het wat het psychisch letsel betreft aannemelijk is dat - ook wanneer in ogenschouw genomen wordt dat later in het leven van [appellant] verschillende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die voor psychisch letsel kunnen hebben gezorgd - op dit moment nog sprake is van een langdurige afhankelijkheid van [appellant] die direct toe te rekenen is aan het seksueel misbruik. De rechtbank heeft daarbij de door [appellant] overgelegde verklaringen van het Sinai Centrum (laatstelijk van 13 februari 2023) betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij zonder nadere toelichting niet kan volgen dat de beperkingen die [appellant] op dit moment ervaart, voor zover deze zijn terug te voeren op het seksueel misbruik in zijn jeugd, niet ten minste aan de vereisten van letselcategorie 5 voldoen.

Over het fysieke letsel van [appellant] heeft de rechtbank overwogen dat zij, anders dan de gemachtigde van [appellant] heeft bepleit, niet een zodanig rechtstreeks verband ziet tussen het misbruik in de jeugd van [appellant] en de latere gebeurtenissen en dat de gevolgen van de latere gebeurtenissen daarom niet zonder meer en volledig aan het misbruik kunnen worden toegerekend. De CSG heeft naar het oordeel van de rechtbank in dit verband in redelijkheid de dwarslaesie na de val buiten beschouwing mogen laten.

Het besluit van 26 september 2023

11.     Bij het besluit op bezwaar van 26 september 2023 heeft de CSG bepaald dat aan [appellant] een uitkering van € 20.000,00 uit letselcategorie 5 van hoofdstuk 2B wordt toegekend. [appellant] behoudt de bij besluit van 30 juni 2021 toegekende € 10.000,00. Daarmee bedraagt de totale uitkering aan [appellant] € 30.000,00.

Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 11 augustus 2023 heeft de CSG voor de beoordeling van de aard en ernst van het daadwerkelijk psychisch letsel opnieuw advies gevraagd aan de medisch adviseur. In het medisch advies van 6 september 2023 is de rapportage van het Sinai Centrum van 13 februari 2023 betrokken. De CSG heeft opgemerkt met een welwillende blik te kijken naar het psychisch letsel van [appellant] en de behandelingen die hij heeft gehad. Daarom heeft de CSG, in het voordeel van [appellant], zoals ook in het medisch advies staat, de andere oorzaken voor het psychisch letsel, zoals een gokverslaving en relatieproblematiek, buiten beschouwing gelaten. De CSG heeft verder bij de besluitvorming betrokken dat uit het medisch advies volgt dat het niet mogelijk is om de psychische gevolgen en de mate van afhankelijkheid als gevolg van de twee zedenzaken te scheiden. Er is één letselcategorie te bepalen voor het geheel (van de klachten en beperkingen als gevolg van de misdrijven) en niet voor de zaken afzonderlijk. Gelet op deze uitzonderlijke situatie heeft de CSG besloten om aan te nemen dat [appellant] als gevolg van het seksueel misbruik in zijn jeugd daadwerkelijk psychisch letsel heeft dat valt in letselcategorie 5.

Volgens de CSG valt [appellant] niet onder letselcategorie 6 voor psychisch letsel omdat de volledige en blijvende afhankelijkheid van [appellant] mede het gevolg is van de latere gebeurtenissen.

Beoordeling van het hoger beroep

Letselcategorie 6

12.     Het gaat bij de vraag of [appellant] onder letselcategorie 6 valt om de vraag of sprake is van volledige en blijvende afhankelijkheid van zorg, die, zoals ook het CSG op de zitting heeft toegelicht, zich uit in opname in een instelling of in een voortdurende intensieve ambulante multidisciplinaire begeleiding. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:749, onder 16.

13.     In het kader van de voorwaarde van volledige en blijvende afhankelijkheid van zorg bij letselcategorie 6, betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van causaliteit tussen het misbruik en de dwarslaesie. Door het misbruik is hij verslaafd geraakt en dat heeft geleid tot de val met als gevolg de dwarslaesie. Hij voert aan dat de rechtbank de door hem op de zitting overgelegde brief van 8 februari 2024 van een psycholoog van het Sinai Centrum zelf heeft geduid en zich daarmee een medisch oordeel heeft aangemeten. Die duiding wijkt bovendien af wat in de brief van 8 februari 2024 staat en in de e-mail van 15 januari 2024 van een psycholoog van Jellinek. Deze onafhankelijke deskundigen hebben volgens hem verklaard dat er wel een relatie bestaat tussen het misdrijf in zijn kindertijd en de latere gebeurtenissen. De rechtbank had de CSG daarom volgens [appellant] moeten opdragen om deze stukken voor te leggen aan de medisch adviseur van het Schadefonds.

13.1.  De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om af te wijken van het oordeel in de uitspraak van 11 augustus 2023 (zie voor dat oordeel, hiervoor onder 10, tweede tekstblok) en dat zij ervan uitgaat dat er geen causaal verband bestaat tussen het misbruik van [appellant] in het verleden en de latere gebeurtenissen. De rechtbank heeft in dat kader terecht overwogen dat uit de brief van 8 februari 2024 blijkt dat mensen die te maken hebben gehad met langdurige vroegkinderlijke traumatisering last kunnen krijgen van complexe ptss en dat dit bij [appellant] ook is gebeurd. Dit staat zo in de brief, in het antwoord van de psycholoog op vraag 1. De rechtbank heeft verder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat uit de brief niet blijkt dat de latere gebeurtenissen ook in direct causaal verband moeten worden gezien met het misbruik van [appellant]. Omdat de brief hierop niet ingaat, is dit ook slechts een feitelijke conclusie en geen eigen medisch oordeel van de rechtbank. De e-mail van 15 januari 2024 doet niet af aan die conclusie. Daarin gaat de psycholoog op verzoek van [appellant] in op de samenhang tussen zijn verleden en het gedrag dat daarvan het gevolg is geweest. De psycholoog geeft wat betreft die samenhang echter alleen weer wat [appellant] heeft aangegeven. De rechtbank heeft de CSG daarom terecht niet opdragen deze stukken voor te leggen aan de medisch adviseur.

Het betoog slaagt niet.

14.     Ook het betoog van [appellant] dat alleen al wat zijn psychisch letsel betreft sprake is van volledige en blijvende afhankelijkheid van zorg, slaagt niet. Uit de brief van 8 februari 2024 en de e-mail van 15 januari 2024 noch uit het dossier blijkt dat [appellant] is opgenomen in een instelling of dat sprake is van een voortdurende intensieve ambulante multidisciplinaire begeleiding voor deze klachten. De e-mail van 3 februari 2024 van het Sinai Centrum gaat over een opname van [appellant] in het Sinai Centrum van 14 februari 2024 tot en met 6 maart 2024. Zo’n kortdurende opname valt niet onder dit criterium. Verder heeft [appellant], mede gelet op wat in de Beleidsbundel staat over de rol van de medisch adviseur, geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan het medisch advies van 6 september 2023.

Eén of twee keer een uitkering uit letselcategorie 5?

15.     [appellant] betoogt dat hij, net als in het besluit van 3 december 2021 waarin de CSG is uitgegaan van twee separate misdrijven, ook twee keer een uitkering uit letselcategorie 5 had moeten krijgen.

15.1.  De gronden die [appellant] hierover aanvoert, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.2 tot en met 7.5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De voorzieningenrechter voegt daaraan nog toe dat de gemachtigde van de CSG op de zitting, onder verwijzing naar het verweer in beroep, heeft toegelicht dat de CSG in het besluit van 3 december 2021 twee keer een uitkering uit letselcategorie 4 van hoofdstuk 2A van de Letsellijst heeft kunnen toekennen, omdat het in hoofdstuk 2A gaat om voorondersteld letsel, waarbij geen medische onderbouwing nodig is. Dat is anders bij letselcategorie 5 uit hoofdstuk 2B. Daarbij gaat het om daadwerkelijk letsel. Een slachtoffer kan maar één keer daadwerkelijk letsel oplopen. [appellant] had dus recht op één keer een uitkering van € 20.000,00 op grond van letselcategorie 5. Dat is net zoveel als de uitkering die hij heeft gekregen in het besluit van 3 december 2021, namelijk twee keer € 10.000,00 op grond van letselcategorie 4. Op de zitting heeft de gemachtigde van de CSG gezegd dat de € 10.000,00 die met het besluit van 30 juni 2021 al was uitgekeerd, vanwege het tijdsverloop, blijft staan. Daarmee heeft [appellant] in totaal € 30.000,00 uitgekeerd gekregen.

Het betoog slaagt niet.

Overige gronden

16.     Voor zover [appellant] betoogt dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen en die de CSG aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het beleid af te wijken, overweegt de voorzieningenrechter dat wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om tot die conclusie te komen. Uit het betoog van [appellant] blijkt niet van bijzondere omstandigheden die de CSG niet bij de beoordeling heeft betrokken of die rechtvaardigen dat een uitzondering op de uitgangspunten van het beleid wordt gemaakt.

17.     [appellant] heeft zijn gronden over wettelijke rente op de zitting ingetrokken.

Conclusie

18.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

19.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

20.     De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

w.g. Daalder

voorzieningenrechter

w.g. De Vink

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

154-1159