Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3623 - Raad van State - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:362331 juli 2025Deze uitspraak wordt in 4 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202503909/1/V2 en 202503909/2/V2.

Datum uitspraak: 31 juli 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[appellant 1] en [appellant 2],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats '-s­Hertogenbosch, van 7 juli 2025 in zaken nrs. NL25.18294 en NL25.18296 in het geding tussen:

appellanten

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluiten van 18 april 2025 heeft de minister aanvragen van appellanten om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 7 juli 2025 heeft de rechtbank de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, advocaat in Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552, over de opvangvoorzieningen in Frankrijk voor Dublinclaimanten). Anders dan appellanten betogen, schetst het "Country Report: France 2024 Update" van Asylum Information Database geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan volgt uit de landeninformatie die al bij de uitspraak van 30 augustus 2024 is betrokken.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Wissels

voorzieningenrechter

w.g. Lodeweges

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025

625