ECLI:NL:RVS:2025:3529 - Raad van State - 6 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202407261/1/R2 en 202407261/2/R2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Netersel, gemeente Bladel,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Bladel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2024 heeft de raad het
"Bestemmingsplan gebiedsuitwerking FHeijdenstraat-noord (FvdHeijdenstraat-Schotelven-Hoenderberg)" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 5 juni 2025, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. S. Oord, en de raad, vertegenwoordigd door D. Liebregts, per videoverbinding, bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat in Maastricht, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting [partij B] en [partij A], ook per videoverbinding, als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 29 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3. Het bestemmingsplan wijzigt voor een aantal locaties het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014". Er zijn ontwikkelingen beoogd in het buitengebied van Netersel, aan de Fons van der Heijdenstraat, het Schotelven en Hoenderberg. Het doel van het bestemmingsplan is om een aantal agrarische bedrijven te saneren. Onderdeel van het plan is ook dat op het perceel Fons van der Heijdenstraat ongenummerd, tussen de nummers 26 en 30, woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling heeft een relatie met het beëindigen van het agrarisch bedrijf op het perceel Schotelven 3 en 3a. Omdat de ontwikkelingen in het plan, waaronder dus woningbouw, in de nabije omgeving van elkaar liggen, zijn deze verwerkt in één bestemmingsplan.
4. [verzoeker] woont op het perceel [locatie 1]. Hij kan zich niet verenigen met de vaststelling van het bestemmingsplan, alleen voor zover dit ziet op de ontwikkeling op het perceel [locatie 2] (hierna: het perceel), dat grenst aan zijn perceel. Op het perceel, dat als weiland in gebruik is, rustte voorafgaand aan de vaststelling van het plan een agrarische bestemming zonder bouwvlak. Met het bestemmingsplan wordt een twee onder een kap-woning met bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
6. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het beroep
- Strijd met het gemeentelijk beleid
7. [verzoeker] betoogt dat de ontwikkeling op het perceel in strijd is met het gemeentelijk ruimtelijk beleid, meer specifiek de "Gebiedsuitwerking 24 maart 2020 Gemeente Bladel" (hierna: de gebiedsuitwerking). Hij voert daartoe aan dat volgens deze gebiedsuitwerking het behouden van transparantie en de doorzichten vanaf de Fons van der Heijdenstraat richting het achterliggende landschap een belangrijke ruimtelijke kwaliteit is. Ook staat in de gebiedsuitwerking dat aan de noordzijde van de straat, waar deze ontwikkeling is voorzien, al het minst sprake is van deze doorzichten. Nu een bouwvlak wordt gecreëerd dat twee derde van de breedte van het perceel beslaat, met een doorkijk met een breedte van 15 m, kan volgens [verzoeker] bezwaarlijk worden gesteld dat de transparantie richting het achterliggende landschap behouden blijft. De raad heeft volgens hem onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat van het gemeentelijk beleid kan worden afgeweken, zodat op deze locatie toch woningbouw mag plaatsvinden.
7.1. De raad heeft vermeld dat het juist is dat de definitieve uitwerking in het bestemmingsplan niet helemaal overeenkomt met de inhoud van de gebiedsuitwerking. Volgens de raad gaat het echter niet om gemeentelijk ruimtelijk beleid, omdat de gebiedsuitwerking is opgesteld door een extern bureau en de raad de gebiedsuitwerking niet heeft vastgesteld. Wel is met de gebiedsuitwerking volgens de raad zoveel mogelijk rekening gehouden bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.
7.2. Anders dan [verzoeker] blijkens zijn op de zitting nader toegelichte betoog veronderstelt, is de gebiedsuitwerking geen beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb, waarvan alleen onder de in artikel 4:84 bedoelde bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. Een toets door de voorzieningenrechter aan die bepalingen kan dan ook niet plaatsvinden. Wel geldt dat als de raad van de inhoud van de gebiedsuitwerking wenst af te wijken, hij dat op een deugdelijke wijze moet motiveren.
7.3. De voorzieningenrechter is, anders dan [verzoeker] betoogt, van oordeel dat daaraan in dit geval is voldaan. Uit de motivering van de raad volgt dat hij zoveel als mogelijk rekening heeft gehouden met de gebiedsuitwerking, onder meer door de regeling in de artikelen 3.1, onder c, en 1.65 van de planregels, waarbij aan de zijde van het perceel van [verzoeker] is voorzien in een 15 m brede zichtlijn naar het achterliggende gebied. Volgens deze planregels, gelezen in samenhang met de functie-aanduiding "openheid" op de verbeelding, moet het landschap ter plaatse van deze zichtlijn een open karakter houden, wat betekent dat geen bebouwing en geen hoog opgaande beplanting is toegestaan. Verder heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter in aanmerking mogen nemen dat in de bestaande situatie op het perceel door achterliggende bebouwing ook al geen onbelemmerd doorzicht naar het achtergelegen landschap bestaat. De nieuwe zichtlijn op het perceel is zo gepositioneerd, dat het meest vrije doorzicht wordt benut. Daarnaast heeft de raad onweersproken gesteld dat op het perceel Fons van der Heijdenstraat 34, in lijn met de gebiedsuitwerking, een nieuwe zichtlijn wordt gerealiseerd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad met het voorgaande deugdelijk heeft gemotiveerd dat de toegestane woningbouw op het perceel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover de ontwikkeling niet volledig aan de gebiedsuitwerking voldoet, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad bij de ruimtelijke afweging een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het laten doorgaan van het geheel aan ontwikkelingen waarin het plan voorziet. Daarbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat met dit samenstel aan ontwikkelingen een ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt.
Het betoog slaagt niet.
- Afbreuk aan de lintbebouwing in de Fons van der Heijdenstraat
8. [verzoeker] betoogt verder dat het besluit niet in stand kan blijven, omdat de voorziene woningbouw volgens hem afdoet aan de ter plaatse aanwezige lintbebouwing. Volgens hem wordt in de literatuur lintbebouwing gekoppeld aan de aanwezigheid van vrije doorzichten en een weidse blik. Dit zijn aspecten die door de woningbouw op deze locatie juist verdwijnen.
8.1. De voorzieningenrechter volgt dat betoog niet. Zoals hiervoor al vermeld, blijft een doorzicht op het perceel aanwezig en wordt daarnaast een nieuw doorzicht gecreëerd op Fons van der Heijdenstraat 34. Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat de woonbestemming, het bouwvlak en daarmee ook de te realiseren twee onder een kapwoning, qua positionering niet passen binnen het aanwezige bebouwingslint.
Het betoog slaagt niet.
- Uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 1992
9. [verzoeker] beroept zich verder op een uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 1992, zaak nr. R03.89.7137, die gaat over gewenste woningbouw op hetzelfde perceel. Daarin heeft de Afdeling destijds geoordeeld dat de raad het verzoek om planherziening in verband daarmee heeft mogen afwijzen. Volgens [verzoeker] ligt het, in lijn met deze uitspraak, ook nu in de rede dat geen medewerking aan het woningbouwinitiatief wordt verleend.
9.1. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende. Allereerst is die uitspraak gedaan in een procedure die met de genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 1992 tot een definitief einde is gekomen. De onderhavige zaak betreft een andere, actuele procedure, waarin het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voorligt waarin woningbouw op deze locatie wel wordt toegestaan.
Het is de voorzieningenrechter uit de stukken en op de zitting gebleken dat in de tijd die inmiddels is gepasseerd, de ruimtelijke inzichten over het betrokken gebied zijn gewijzigd. De raad heeft hierover onweersproken gesteld dat de identiteit van het gebied rondom de Fons van der Heijdenstraat aan het veranderen is van landelijk gebied naar meer stedelijk gebied. Dit gebied is dan ook inmiddels in de provinciale Omgevingsverordening aangewezen als ‘stedelijk gebied’. Dit laatste mede in verband met een verhoogde woningbouwopgave tot 2040 voor de gemeente, waardoor ook dit gebied onderdeel kan worden van het zoekgebied voor mogelijk nieuwe woningbouwinitiatieven.
Gelet op het voorgaande kan aan de inhoud van de uitspraak van 27 oktober 1992 in deze procedure geen betekenis meer toekomen.
Het betoog slaagt niet.
Wet natuurbescherming
10. [verzoeker] betoogt dat tegen de achtergrond van de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4923) de raad op basis van de passende beoordeling die aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, niet de zekerheid kan ontlenen dat het bestemmingsplan de natuurlijke kenmerken van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied niet zal aantasten.
10.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
10.2. De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
10.3. De kortste afstand tussen de woning van [verzoeker] en het
Natura 2000-gebied Kempenland-West bedraagt hemelsbreed gemeten ongeveer 800 m tot aan de beek Groote Beerze die tot het Natura 2000-gebied behoort. Deze afstand is naar het oordeel van de Afdeling te groot om verwevenheid in vorenbedoelde zin aan te nemen.
Voor zover [verzoeker] zich beroept op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2639), wordt overwogen dat die uitspraak het oordeel niet anders maakt, alleen al omdat het in die situatie ging om een aanzienlijk kortere afstand tussen de woning van appellant en het Natura 2000-gebied. Daar komt bij dat in dat geval vrij zicht op het gebied bestond.
Gelet op het voorgaande strekken de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet tot bescherming van het belang van [verzoeker]. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat het bestreden besluit als gevolg van deze beroepsgrond wordt vernietigd.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
13. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Blomberg
voorzieningenrechter
w.g. Bolleboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
641
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:81, eerste lid:
Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
Artikel 4:84:
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Bestemmingsplan gebiedsuitwerking FHeijdenstraat-noord (FvdHeijdenstraat-Schotelven-Hoenderberg)
Artikel 1.65 van de planregels:
In deze regels wordt verstaan onder:
openheid: het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting, wat leidt tot een open gebied.
Art. 3.1 van de planregels luidt:
De op de verbeelding voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. tuinen direct grenzend aan het bouwvlak tot maximaal 30 meter rondom het bouwvlak van andere bestemmingen;
c. ter plaatse van de functieaanduiding 'openheid' voor het behoud van het open karakter van het landschap;
d. extensief dagrecreatief medegebruik;
e. agrarisch natuurbeheer;
(…).