ECLI:NL:RVS:2025:3485 - Raad van State - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202402209/1/V3.
Datum uitspraak: 25 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 maart 2024 in zaak nr. NL23.19450 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. S.N. Arikan, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet alle volgens bijlage 8aa, behorende bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, vereiste stukken aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De minister mocht daarom de aanvraag zonder voorlegging aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland afwijzen. Omdat appellant niet alle vereiste stukken heeft overgelegd, en ook geen steekhoudende verklaring heeft gegeven waarom hij deze stukken niet kan overleggen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister van horen mocht afzien. Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:734, onder 5 tot en met 5.2 en 10.
1.1. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Boom, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025
1058