Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3026 - Raad van State - 3 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:30263 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202502835/1/V3.

Datum uitspraak: 3 juli 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 16 mei 2025 in zaak nr. NL25.20403 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2025 heeft de minister appellant in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 16 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat in Haarlem, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, onder 3.1, volgt dat de minister een vreemdeling moet informeren over de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de bewaring. Anders dan appellant in zijn enige grief betoogt, laat het feit dat uit de informatiefolder niet duidelijk blijkt dat ook zonder hulp van een advocaat gebruik gemaakt kan worden van rechtsmiddelen, onverlet dat hij met de folder wel op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid van het instellen van beroep. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een schending van de informatieplicht.

2.       Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. De Poorter

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dallinga

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025

18-1156