Uitspraak inhoud

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

appellant,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2023 in zaak nr. 22/1999 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college zijn beslissing op schrift gesteld om op 22 november 2021 bestuursdwang toe te passen door het voertuig van [appellant], met kenteken [kenteken], weg te slepen en in bewaring te stellen.

Bij besluit van 1 april 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 30 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 april 2022 gedeeltelijk vernietigd en het besluit van 23 november 2021 gedeeltelijk herzien.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2024, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Peeters en I. Akhamram, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

Besluit van 1 april 2022

Nadere informatie

Wettelijk kader

Oordeel van de rechtbank

Hoger beroep en de beoordeling daarvan

Bevoegdheid tot bestuursdwang

6.1. Niet in geschil is dat het parkeervak in de Dintelstraat in Amsterdam, ter hoogte van de woning met nr. 56, was voorzien van het verkeersbord, maar dat hiervoor geen besluit is genomen en dat onduidelijk is wie het bord daar heeft geplaatst. Op de zitting van de Afdeling heeft het college toegelicht dat met een toekenningsbesluit onder meer een belanghebbendenvergunning voor een autodateplaats wordt verleend.

6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in een uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3617), is de feitelijke situatie ter plekke bepalend voor het antwoord op de vraag of een parkeerverbod geldt en of handhavend kan worden opgetreden. Dat een toekenningsbesluit voor een belanghebbendenvergunning ontbreekt, doet daar niet aan af. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, moet een verkeersdeelnemer een verkeersbord dat als zodanig herkenbaar is, in het belang van de rechtszekerheid en verkeersveiligheid opvolgen, ook al zou dat verkeersbord niet geplaatst zijn met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. In de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2008, waar de rechtbank naar heeft verwezen, is hetzelfde uitgangspunt toegepast, zij het op een andere situatie. Met de rechtbank is de Afdeling verder van oordeel dat [appellant] het verkeersbord had kunnen zien en zich van de betekenis ervan had moeten vergewissen. De rechtbank heeft daarom met juistheid geoordeeld dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen. Het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2018 doet daar niet aan af. De Hoge Raad heeft dat arrest namelijk bij arrest van 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1055 vernietigd.

6.3. Het betoog dat het college niet bevoegd was om het voertuig van [appellant] weg te slepen en in bewaring te stellen slaagt niet.

Verweerschrift van het college

7.1. Op 23 maart 2023 heeft het college het verweerschrift ingediend bij de rechtbank. Op 27 maart 2023 heeft de rechtbank het doorgezonden aan [appellant]. De zitting van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023.

7.2. In artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat partijen tot tien dagen vóór de zitting nadere stukken kunnen indienen. Indien een stuk niet met inachtneming van deze termijn is ingediend, is het, volgens vaste rechtspraak, aan de rechter om te beslissen of een goede procesorde zich ertegen verzet dat het stuk bij de beoordeling wordt betrokken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3296).

7.3. De inhoud van het verweerschrift was nieuw voor [appellant]. Daar staat tegenover dat de omvang van het verweerschrift is beperkt tot anderhalve pagina en dat [appellant] op 28 maart 2023 inhoudelijk op het verweerschrift heeft gereageerd. De schriftelijke reactie die [appellant] op 28 maart 2023 bij de rechtbank heeft ingediend, is door de rechtbank aangemerkt als nadere motivering van het beroep en als zodanig op 29 maart 2023 doorgestuurd aan het college. Uit het dossier blijkt niet dat, zoals [appellant] op de zitting van de Afdeling heeft gesteld, het college daarna nog een stuk heeft ingediend. Verder blijkt uit het verhandelde ter zitting van de rechtbank dat [appellant] ook ter zitting heeft kunnen reageren op het verweerschrift. De rechtbank heeft daarom niet in strijd met een goede procesorde gehandeld door het verweerschrift te betrekken in haar beoordeling.

7.4. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte het verweerschrift in behandeling heeft genomen slaagt niet.

Conclusie

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. De Grootlid van de enkelvoudige kamer

w.g. Hazengriffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024

452-1100

Bijlage - Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 170

[…]

Artikel 173

[…]

[…]

Wegsleepverordening Amsterdam 2017

Artikel 2

Als wegen en weggedeelten, bedoeld in art. 170, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 worden aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voor zover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.

Besluit wegslepen van voertuigen

Artikel 2

De soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn:

[…]

[…]

Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990

Artikel 24

[…]