ECLI:NL:RBZWB:2025:6809 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-152684-25
vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in en buiten Nederland raadsvrouw mr. W. van Nunen, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van S heeft de politierechter de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 september 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is zijn gemachtigd raadsvrouw aanwezig. De officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
€ 18.423,40 heeft witgewassen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie Feiten 1 en 2 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging Feit 1 De verdediging bepleit primair vrijspraak van het feit, omdat niet aantoonbaar kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die achter het contact met aangeefster heeft gezeten. Indien de rechtbank oordeelt dat het voorgaande wel aantoonbaar kan worden vastgesteld, bepleit de verdediging ook subsidiair vrijspraak. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging weergegeven uitlatingen zijn gedaan, maar niet kan worden vastgesteld dat die uitlatingen leugens zijn geweest. Voorts is het niet onmogelijk dat er daadwerkelijk terugbetalingen zijn verricht aan aangeefster. In de berichten wordt gesproken over het contant terugbetalen van geld in een envelop en aangeefster heeft haar adres ook doorgegeven. Indien het voorgaande wel kan worden vastgesteld, kunnen de uitlatingen nog niet worden gekwalificeerd als listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, zodat ook meer subsidiair vrijspraak wordt bepleit.
Feit 2 De verdediging bepleit primair vrijspraak van het feit, omdat niet aantoonbaar kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die achter het contact met aangeefster heeft gezeten. Indien de rechtbank oordeelt dat het voorgaande wel aantoonbaar kan worden vastgesteld, kan niet worden vastgesteld welk bedrag verdachte daadwerkelijk heeft verkregen. Verder stelt de verdediging dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond aan de orde is.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Feit 1 Feiten en omstandigheden Vast staat dat aangeefster omstreeks 14 augustus 2023 via Snapchat in contact is gekomen met de gebruiker van het account [gebruikersnaam] en dat dit contact kort daarna is overgegaan met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] en dan met name via WhatsApp. Via WhatsApp heeft de gebruiker van dit telefoonnummer ook een foto van een rijbewijs en een paspoort van [verdachte], geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] naar aangeefster verstuurd. Uit gegevens van het CIOT is gebleken dat dit telefoonnummer staat geregistreerd op naam van [verdachte] met als [adres 1] te [geboorteplaats]. Ook staat vast dat aangeefster steeds op verzoek van de gebruiker van dat telefoonnummer geldbedragen heeft overgemaakt naar vier verschillende rekeningnummers, waaronder het rekeningnummer [rekeningnummer 1]. Uit de opgevraagde bankgegevens is gebleken dat dit rekeningnummer staat geregistreerd op naam van [verdachte], geboren op [geboortedag] 1991 met als [adres 2] te [geboorteplaats]. De andere rekeningnummers waarnaar geld is overgemaakt zijn [rekeningnummer 2] ten name van [naam 1], [rekeningnummer 3] ten name van [naam 2] en [rekeningnummer 4] ten name van [naam 3]. In totaal heeft zij € 18.423,40 overgemaakt, waarvan de eerste betaling op 9 september 2023 en de laatste op 9 januari 2024.
Is verdachte de persoon achter het contact met aangeefster? Aangeefster heeft verklaard dat de gebruiker van voormeld telefoonnummer aan haar heeft opgegeven te zijn [verdachte]. Het rijbewijs en het paspoort, waarvan via WhatsApp een foto naar aangeefster is verzonden, behoren ook toe aan verdachte. Dit zijn officiële en persoonlijke documenten, waarvan in zijn algemeenheid mag worden verondersteld dat alleen de eigenaar deze documenten in zijn of haar bezit heeft. Het telefoonnummer staat ook geregistreerd op naam van verdachte met adresgegevens waar hij ook heeft gewoond. Voorts is het eerste contact tussen hen gelegd met een Snapchataccount, waarvan de naam van het account overeenkomsten heeft met de persoonsgegevens van verdachte. Daar komt nog bij dat één van de rekeningnummers waarnaar aangeefster geld heeft overgemaakt, staat geregistreerd op naam van verdachte met adresgegevens waar hij ook heeft gewoond. Uit de verklaring van de rekeninghouder van één van de andere rekeningnummers, te weten [naam 2], blijkt dat hij ook naar verdachte wijst. [naam 2] heeft onder meer verklaard dat hij had aangenomen dat het geld afkomstig was van [verdachte], die hij al kende toen ze 15 of 16 jaar oud waren. Ook de andere rekeninghouder [naam 1] wijst naar verdachte. Hij heeft onder meer verklaard dat hij van [verdachte] heeft begrepen dat hij een relatie had met aangeefster en dat hij een verhaal bij haar ophing om geld te krijgen. Zo vertelde hij haar telkens dat hij geld nodig had om dingen te betalen. [verdachte] vertelde haar verder steeds dat zij elkaar zouden ontmoeten en daar heeft hij gebruik van gemaakt. Ook noemde hij de naam van aangeefster, te weten “[voornaam]”. Verder heeft [naam 1] verklaard dat hij zag dat verdachte in het begin aardig tegen haar was, maar dat hij later ook tegen haar schreeuwde. Dit sluit aan bij de verklaring van aangeefster en de inhoud van de WhatsAppberichten. Hoewel dit buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden, neemt de rechtbank ook mee dat er met het e-mailadres “[e-mailadres]”, e-mails zijn verstuurd naar zowel de huidige als de voormalige werkgever van aangeefster, waarvan het mailadres overeenkomsten heeft met de persoonsgegevens van verdachte. In één van die e-mails heeft de afzender bovendien geschreven dat hij “[verdachte] [geboortedag]-1991” is.
Het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, maakt dat voor de rechtbank onomstotelijk vaststaat dat verdachte de persoon was die achter het contact met aangeefster heeft gezeten.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging ter zitting aangehaalde rechtspraak niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval. In de aangehaalde zaak ging het immers maar om één aanwijzing en had de rechtbank geoordeeld dat het enkele feit dat de rekening bij Bunq op naam van de verdachte stond, niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte de beschikking had over die rekening. In deze zaak gaat het echter niet om één, maar om een veelvoud aan aanwijzingen. Alle elementen die aangeefster in haar aangifte naar voren heeft gebracht wijzen naar verdachte. Daarbij komt dat de verdediging haar alternatieve scenario, dat verdachte niet de persoon is geweest achter de berichten, geen handen en voeten heeft gegeven. Bovendien is dit ook pas voor het eerst op de zitting en bij monde van de raadsvrouw naar voren gebracht. Verdachte zelf heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Het alternatieve scenario is daarom ook volstrekt ongeloofwaardig.
Is er sprake van oplichting? Oplichting als bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is het door aanwending van een oplichtingsmiddel (door het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels) een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, te weten - onder meer - de afgifte van een goed, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. Degene die zich hieraan schuldig maakt handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en bedient zich daartoe ten minste van één van de hiervoor genoemde oplichtingsmiddelen.
Een verdichtsel is een opzettelijke onwaarheid, dat wil zeggen, een mededeling waarvan de dader de onjuistheid kende. Omdat het wetsartikel een samenweefsel van verdichtsels vereist, is een enkele leugen of verzwijging ontoereikend om tot bewezenverklaring van oplichting te komen. Wel voldoende is een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Dat de in de tenlastelegging vermelde uitlatingen richting aangeefster zijn gedaan staat voor de rechtbank vast. De uitlatingen volgen immers uit de aangifte en uit de naar aangeefster verstuurde WhatsAppberichten. Dit wordt overigens ook niet door de verdediging betwist.
De verdediging stelt in de eerste plaats dat niet kan worden vastgesteld dat de uitlatingen leugens zijn geweest en dat het ook niet onmogelijk is dat verdachte terugbetalingen heeft verricht. In de tweede plaatst stelt de verdediging dat de uitlatingen geen samenweefsel van verdichtsels oplevert.
De rechtbank komt tot een ander oordeel en overweegt hiertoe het volgende. Het eerste contact is gezocht door verdachte. Uit de WhatsAppberichten leidt de rechtbank af dat verdachte eerst het vertrouwen heeft proberen te winnen van aangeefster. Verdachte stuurde lieve berichten naar haar en zei tegen haar dat hij gek op haar is. Ook stuurde hij dat ze mooie kinderen zouden krijgen en dat hij van haar houdt. Op 28 augustus 2023 vertelde aangeefster verdachte over haar kwetsbaarheden, waarop verdachte zei dat ze gewoon moet doorgaan. Vrij snel daarna, op 9 september 2023, begon verdachte haar geleidelijk om geld te vragen. Eerst voor zijn neef in Turkije en daarna om uiteenlopende redenen die ook in de tenlastelegging zijn genoemd, waarna aangeefster het geld ook steeds overmaakte. Enerzijds beweerde verdachte schulden te hebben en in geldnood te zitten, maar anderzijds stuurde hij aangeefster ook foto’s en filmpjes van stapels bankbiljetten en een geldtelmachine. Uit de WhatsAppberichten blijkt verder dat hij haar om geld bleef vragen en zij alleen om de terugbetaling daarvan. Op geen enkel moment valt uit de WhatsAppberichten af te leiden dat er door verdachte geld aan haar is terugbetaald. Op 25 november 2023 stuurde aangeefster ook naar hem dat ze al drie maanden geen euro heeft teruggezien. Daar komt bij dat [naam 1] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij een verhaal bij aangeefster ophing om geld te krijgen en haar daarbij steeds heeft verteld dat hij haar zou ontmoeten en dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt, omdat zij hem graag wilde zien. Toen aangeefster op een gegeven moment weigerde om nog langer geld naar hem over te maken, werd verdachte steeds dreigender naar haar en eiste hij onder allerlei dreigementen geld van haar, zo blijkt uit de WhatsAppberichten ná december 2023. Ook [naam 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte in het begin aardig was tegen haar, maar dat hij later ook tegen haar schreeuwde.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met een complex geheel aan leugens en misleiding aangeefster bewogen tot afgifte van de geldbedragen, waarbij hij haar structureel in een valse realiteit heeft gebracht en gehouden. Verdachte deed zich voor als een persoon met serieuze intenties, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbaarheid, wat bij verdachte ook kenbaar was, met het enkele doel om geld van haar te krijgen. Onder de valse verwachting dat verdachte een toekomst met haar wilde opbouwen en het geld aan haar zou terugbetalen, heeft zij het geld steeds overgemaakt. Uit het feit dat hij haar op enig moment is gaan bedreigen, leidt de rechtbank af dat hij nooit de intentie heeft gehad om het geld aan haar terug te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank levert het voorgaande daarom een samenweefsel van verdichtsels op.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit.
Feit 2 Zoals hierboven is overwogen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte in de ten laste gelegde periode in totaal € 18.423,40 heeft verworven, waarvan hij wist dat dit afkomstig was uit eigen misdrijf, te weten door oplichting van [aangeefster].
4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 14 augustus 2023 tot en met 8 januari 2024 in de gemeente Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster] heeft bewogen tot het uitlenen van geldbedragen aan hem, verdachte, en de afgifte van geldbedragen, te weten een bedrag van in totaal 18.423,40 euro, door, onder meer:
-
die [aangeefster] te doen geloven dat hij, verdachte, was aangehouden en een geldboete moest betalen en/of
-
die [aangeefster] te doen geloven dat hij, verdachte, schulden had die snel moesten worden afbetaald en/of
-
die [aangeefster] te doen geloven dat het neefje van verdachte in de problemen zat en/of
-
die [aangeefster] te doen geloven dat hij, verdachte, (tijdelijk) onvoldoende geld had en/of
-
die [aangeefster] te doen geloven dat hij, verdachte, 'even niet aan zijn geld kon komen' en/of
-
aan die [aangeefster] uiteenlopende leugens en/of uitvluchten te vertellen, aangaande de terugbetalingen en/of
-
een of meer andere beloften en/of toezeggingen te doen aangaande de terugbetalingen van de uitgeleende en/of betaalde gelden,
waardoor die [aangeefster] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
op tijdstippen in de periode van 14 augustus 2023 tot en met 8 januari 2024 in de gemeente Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, meerdere geldbedragen (te weten € 18.423,40)- heeft verworventerwijl hij, verdachte, wist, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uiteigen misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 Feit 1 Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluit. Dit levert het hierna genoemde strafbare feit op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.2 Feit 2: kwalificatie-uitsluitingsgrond Vooropgesteld wordt dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat indien iemand zelf het gronddelict heeft gepleegd, het enkel voorhanden hebben van de opbrengst daarvan in beginsel niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, nu dit zou neerkomen op dubbele strafbaarheid van de verdachte voor één feitencomplex.
Om bij een eigen misdrijf tot de kwalificatie van witwassen te kunnen komen, dient daarom te worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht die erop gericht waren om de herkomst van het geld actief te verbergen of te verhullen.
Met de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden vastgesteld. Het dossier bevat geen afschriften van het [rekeningnummer 1], waarvan verdachte de rekeninghouder was. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte daad- werkelijk geldbedragen van dit rekeningnummer heeft opgenomen. Er zijn weliswaar ook geldbedragen overgemaakt naar drie andere rekeningnummers, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte de geldbedragen naar die rekeningnummers heeft doorgesluisd. Op verzoek van verdachte heeft aangeefster het geld steeds rechtstreeks naar die rekeningnummers overgemaakt. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen dat verdachte het geld van die drie andere rekeningnummers heeft opgenomen. [naam 1] heeft weliswaar verklaard dat hij het geld van zijn rekening pinde en aan verdachte gaf, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om tot witwassen te kunnen komen. Het onderzoek is daarvoor te gebrekkig geweest. Bovendien blijkt uit de bankafschriften van [naam 1] dat hij ook zelf betalingen daarvan heeft gedaan. Gelet hierop is niet duidelijk geworden welke handelingen verdachte heeft gepleegd om de herkomst van het geld actief te verbergen of te verhullen.
Verdachte dient om die reden ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft gedurende bijna een halfjaar aangeefster meerdere malen opgelicht. Hij heeft op slinkse wijze eerst het vertrouwen gewonnen van aangeefster via Snapchat en later via WhatsApp. Door een samenweefsel van verdichtsels heeft verdachte aangeefster steeds bewogen om ten gunste van hem geld over te maken, tot een totaalbedrag van € 18.423,40. De wijze waarop hij te werk is gegaan - met een opgebouwde schijnwereld en het wekken van valse hoop - getuigt van een geraffineerde en berekende handelswijze. Hij suggereerde oprechte gevoelens voor haar te hebben door onder meer te zeggen dat hij gek op haar was en van haar hield. Zij verkeerde in een kwetsbare positie en had oprechte gevoelens voor hem, hetgeen voor verdachte kenbaar was en waarvan hij bewust misbruik heeft gemaakt om zichzelf financieel te verrijken. Daar komt bij dat de gedragingen van verdachte veel weg hebben van afdreiging, met name ná december 2023. Uit de WhatsAppberichten blijkt dat verdachte de druk op haar opvoerde, waarbij expliciet werd gedreigd met de negatieve gevolgen bij niet-betaling waaronder het verspreiden van naaktfoto’s van aangeefster. Verdachte dreigde niet alleen haar, maar ook haar ouders wat aan te doen. Bovendien heeft hij zowel naar haar huidige als haar voormalig werkgever e-mails gestuurd, waarin hij ook ernstige dreigementen heeft geuit. Verdachte heeft daarbij ook nog de brutaliteit gehad om de situatie uiteindelijk zo te draaien dat aangeefster - ten onrechte - is neergezet als degene die geld aan hem verschuldigd is. Dat getuigt van enorm manipulatief handelen door verdachte. Hoewel afdreiging en bedreiging niet aan hem ten laste is gelegd, draagt dit naar het oordeel van de rechtbank wel bij aan de ernst en laakbaarheid van zijn handelen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster blijkt ook dat de impact van het handelen van verdachte op haar enorm groot is. Aangeefster voelt zich diep beschaamd en vertrouwt anderen nauwelijks nog. Ook voelt zij veel angst voor verdachte, is zij in een sociaal isolement geraakt en is zij door de financiële gevolgen van het handelen van verdachte in de schuldsanering beland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 6 september 2025. Hoewel hij eerder is veroordeeld voor vermogensfeiten, is hij niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit als het onderhavige.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude in algemene zin. Bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 wordt als uitgangspunt genomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden.
De omstandigheid dat het handelen van verdachte veel weg heeft van afdreiging, waarbij hij aangeefster in ernstige mate heeft bedreigd, zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Verdachte had op zijn minst bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig kunnen zijn, maar zelfs dat heeft hij niet gedaan.
In afwijking van de eis van de officier van justitie, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen ruimte voor het opleggen van een voorwaardelijk deel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7 De benadeelde partij
Feit 1 De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 19.173,40 voor feit 1, bestaande uit € 18.423,40 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden, indien er voldoende causaal verband bestaat tussen de gevorderde schade en het bewezen- verklaarde handelen van verdachte.
Materiële schade De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd en is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 18.423,40 toewijzen.
Immateriële schade Immateriële schade is een vergoeding voor het leed dat ontstaat door lichamelijk letsel en/of psychisch letsel, veroorzaakt door een ander. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschendingen door verdachte met zich brengen dat de nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel. Verdachte heeft immers een dermate inbreuk gemaakt op het vertrouwen van aangeefster, dat aangenomen kan worden dat zij daardoor geestelijk letsel heeft opgelopen. Het gevorderde bedrag van € 750,00 acht de rechtbank ook allerzins redelijk en zal daarom worden toegewezen.
Wettelijke rente Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 8 januari 2024.
Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid De gevorderde hoofdelijke veroordeling wordt afgewezen, omdat verdachte niet wordt veroordeeld als medepleger, hetgeen ook niet als zodanig ten laste is gelegd, en er geen sprake is van (een) mededader(s).
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: oplichting, meermalen gepleegd;
-
verklaart verdachte strafbaar;
-
verklaart dat het onder feit 2 bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als strafbaar feit en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden;
-
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 19.173,40, waarvan € 18.423,40 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
-
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster], € 19.173,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
-
bepaalt dat bij niet betaling 130 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
-
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. J.F.C. Janssen en mr. S.H. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 oktober 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 augustus 2023 tot en met 8 januari 2024 in de gemeente Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster] heeft bewogen tot het uitlenen van geldbedragen aan hem, verdachte, en/of de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, te weten een bedrag van in totaal 18.423,40 euro, in ieder geval een of meer geldbedragen, door, onder meer:
-
die [aangeefster] te doen geloven dat hij, verdachte, was aangehouden en een geldboete moest betalen en/of
-
die [aangeefster] te doen geloven dat hij, verdachte, schulden had die snel moesten worden afbetaald en/of
-
die [aangeefster] te doen geloven dat het neefje van verdachte in de problemen zat en/of
-
die [aangeefster] te doen geloven dat hij, verdachte, (tijdelijk) onvoldoende geld had en/of
-
die [aangeefster] te doen geloven dat hij, verdachte, 'even niet aan zijn geld kon komen' en/of
-
aan die [aangeefster] uiteenlopende leugens en/of uitvluchten te vertellen, aangaande de
terugbetalingen en/of
- een of meer andere beloften en/of toezeggingen te doen aangaande de terugbetalingen van de uitgeleende en/of betaalde gelden,
waardoor die [aangeefster] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n); ( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 augustus 2023 tot en met 8 januari 2024 in de gemeente Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, een of meerdere geldbedrag(en) (te weten €18.423,40 althans enig geldbedrag)
-
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
-
gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. ( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht )