Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummers: 02-105205-25 en 02-217505-23 (tul)

vonnis van de meervoudige kamer van 6 oktober 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte], geboren op [geboortedag] 1994 te [plaats 1] ( [land] ), momenteel gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [plaats 2] , raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.A.M. Dekkers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte feit 1: zich op 5 april 2025 schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldaanranding door [slachtoffer 1] in het kruis te grijpen; feit 2: op diezelfde datum de zesjarige [slachtoffer 2] mondeling seksueel heeft benaderd.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.

4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1. Verdachte verklaart ter zitting dat het wel zijn bedoeling was om de vrouw in het kruis te grijpen, maar dat dit net niet is gelukt en hij de vrouw uitsluitend bij het been heeft gepakt.

De verdediging bepleit ook vrijspraak van feit 2. Verdachte ontkent met een meisje te hebben gesproken. Bovendien is de gedraging zoals opgenomen bij feit 2 in de tenlastelegging niet aan te merken als een seksuele benadering.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Feit 1 Aangeefster [slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat zij op 5 april 2025 omstreeks 16.45 uur in de [restaurant] in [plaats 3] uit het niets door een voor haar onbekende man in haar kruis is gegrepen, kort nadat haar dienst er bij deze horecagelegenheid op zat.

Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 8 april 2025 bekent verdachte in [restaurant] een vrouw in haar kruis te hebben gepakt. Hij verklaart dit te hebben gedaan, omdat hij al een lange tijd geen relatie en geen vriendin heeft.

De door verdachte voor het eerst ter zitting gegeven verklaring dat hij de vrouw uitsluitend bij het been heeft gepakt, merkt de rechtbank aan als ongeloofwaardig, gelet op zijn eerder afgelegde bekennende verklaring en de aangifte van [slachtoffer 1] . Deze ter zitting gegeven verklaring van verdachte schuift de rechtbank dan ook terzijde.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 april 2025 uit het niets een voor hem onbekende vrouw in het kruis heeft gegrepen en zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan aanranding. De vraag is vervolgens of sprake is van opzetaanranding of schuldaanranding, zoals impliciet subsidiair onder feit 1 ten laste is gelegd. De rechtbank oordeelt dat sprake is van opzetaanranding, waarbij sprake is van vol opzet bij verdachte. Volgens de Memorie van Toelichting is namelijk sprake van opzettelijk handelen als iemand een ander onverhoeds ontuchtig aanraakt. Hij weet dan dat hij daarvoor geen toestemming heeft en dat daarmee in elk geval opzet kan worden bewezen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 222, nr. 3, p. 18).

Feit 2 De moeder van [slachtoffer 2] verklaart in haar aangifte dat haar dochter [slachtoffer 2] op 5 april 2025 door een man is aangesproken toen zij aan het spelen was in het parkje achter hun woning aan de [adres 1] in [plaats 3] . De destijds zesjarige [slachtoffer 2] vertelde hierover dat de man tegen haar zei: "Ik vind jou mooi, ik wil met jou trouwen, kom mee. Ik heb voor jou twee kamers gemaakt en eten. Een kamer is een game kamer en de andere een slaapkamer." [slachtoffer 2] vertelde dat zij vervolgens naar huis is gerend, alles aan haar vader heeft verteld en de man bij de buren over het hek zag springen, waar hij door de buurman is weggejaagd. [slachtoffer 2] vertelde dat de man onder meer een bruine snor, baard en lange haren had en dat hij een soort pak droeg waar je in trouwt, in de kleur grijs met een beetje wit.

De vader van [slachtoffer 2] verklaart dat [slachtoffer 2] op 5 april 2025 tussen 16.00 en 17.00 uur naar hem toe rende, huilde en riep dat zij lastig werd gevallen door een man. [slachtoffer 2] vertelde tegen hem dat de man tegen haar zei dat ze erg knap is, een rondje moest draaien en dat hij haar mee naar zijn huis wilde nemen. De vader van [slachtoffer 2] zag vervolgens een man over het hek springen naar de tuin van de buurman. De betreffende buurman verklaart dat op 5 april 2025 omstreeks 16.20 uur (waarbij de rechtbank gelet op het tijdstip van feit 1, het tijdstip van aanhouding van verdachte en de verklaring van de zwager van de buurman ervan uitgaat dat het omstreeks 17.30 uur moet zijn geweest) een man over zijn hek heen klom, zijn woning aan de [adres 2] in [plaats 3] binnenging en in de woonkamer stond. Samen met zijn zwager heeft de buurman de man uit de woning gejaagd. De buurman beschrijft het signalement van de man als: donker lang haar, baardje, licht getinte huidskleur, blazer en vrij net gekleed. De buurman is samen met zijn zwager op zoek gegaan naar de man. Zij hebben de man op de [straat] in [plaats 3] na een achtervolging gevloerd en vastgehouden tot de politie arriveerde.

Het bleek om verdachte te gaan die om 17.40 uur door de politie is aangehouden.

Gelet op deze verklaringen en op het gegeven dat verdachte kort na het voorval met [slachtoffer 2] – na ingrijpen door de buurman en zijn zwager – door de politie is aangehouden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte de man is die [slachtoffer 2] mondeling heeft benaderd. Dit oordeel wordt ondersteund door het door [slachtoffer 2] en de buurman gegeven signalement van de man dat past bij verdachte. Op de camerabeelden in de [restaurant] in [plaats 3] van diezelfde middag is verdachte ook te zien in een grijs pak en met lange haren en een baard.

Indringende en seksuele benadering? Volgens de toelichting op artikel 251, eerste lid, aanhef onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 222, nr. 3, p. 100), is er sprake van een indringende seksuele benadering van een kind als er sprake is van gedrag, waarbij het kind op indringende en niet leeftijdsconforme wijze is benaderd voor een seksueel doel. Het bestanddeel ‘indringend’ vereist dat voor strafbaarheid de seksuele benadering een bepaalde intensiteit moet hebben, zoals wanneer wordt geprobeerd een kind los te weken van de ouders of de vertrouwde omgeving. De duur en frequentie van het contact kunnen een factor van betekenis zijn, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn.

De mondelinge benadering door verdachte van [slachtoffer 2] , die gedetailleerd volgt uit de namens [slachtoffer 2] gedane aangifte en wordt ondersteund door verklaring van haar vader, is naar het oordeel van de rechtbank indringend, gelet op hetgeen verdachte tegen de nog maar zesjarige [slachtoffer 2] zei. Hij wilde immers dat zij met hem mee ging en haar dus weghalen van haar ouders en haar vertrouwde omgeving. Daarnaast bleef hij doorgaan terwijl [slachtoffer 2] meerdere keren zei niet met hem mee te willen gaan. Ook is deze benadering seksueel van aard. De seksuele lading kan alleen al worden afgeleid uit de opmerking van verdachte richting [slachtoffer 2] dat hij met haar wil trouwen en dat hij over een slaapkamer praat. Dat verdachte op die dag een niet te verbergen en niet te onderdrukken drang naar seks had, blijkt bovendien ook uit het kort voor het voorval met [slachtoffer 2] door hem gepleegde feit 1. Over zijn handelen richting [slachtoffer 1] verklaarde verdachte ter zitting dat hij cocaïne had gebruikt en geil was. Ook blijkt deze drang uit het gedrag van verdachte na zijn aanhouding onderweg naar het cellencomplex en eenmaal aangekomen bij de zogenoemde ID-zuil. Verdachte verklaarde daarbij tegen verbalisanten dat hij zin had in seks, dat het lang geleden was, dat hij nu seks moest hebben en dat het snel moest gebeuren. Dat het mondeling seksueel benaderen van een kind van zes jaar schadelijk is te achten, staat buiten kijf.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare mondelinge seksuele benadering, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1op 5 april 2025 te [plaats 3] met een persoon, te weten [slachtoffer 1] , een seksuele handeling heeft verricht, te weten- het grijpen in het kruis van die [slachtoffer 1]terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 1] daartoe de wil ontbrak;

2op 5 april 2025 te [plaats 3] een kind beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer 2] , indringend mondeling seksueel heeft benaderd op een wijze die schadelijk te achten was voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren, door tegen die voornoemde [slachtoffer 2] te zeggen "Ik vind jou mooi, ik wil met jou trouwen, kom mee. Ik heb voor jou twee kamers gemaakt en eten. Een kamer is een game kamer en de andere een slaapkamer".

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt primair om geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, omdat er nog andere minder ingrijpende afdoeningsmogelijkheden bestaan die passend zijn, zoals bijvoorbeeld de oplegging van een voorwaardelijke straf of voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden. Verdachte is bereid om zich aan dergelijke voorwaarden te houden. Een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar is naar de mening van de verdediging bovendien niet proportioneel gelet op de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten.

Subsidiair verzoekt de verdediging om verdachte kaal af te straffen als de rechtbank van oordeel is dat een voorwaardelijk kader bij verdachte niet uitvoerbaar is.

Meer subsidiair verzoekt de verdediging om bij oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te bepalen dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling van die maatregel plaatsvindt, om op die manier een vinger aan de pols en druk op de voortgang te houden.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetaanranding door in een horecagelegenheid uit het niets een vrouw in het kruis te grijpen en aan seksuele benadering van een zesjarig meisje. Uit de gedragingen van verdachte en zijn verklaring ter zitting volgt dat hij, zeker onder invloed van drugs, niet in staat is om zijn seksuele lusten te onderdrukken en zijn wens naar seks botviert op willekeurige slachtoffers. Het gaat om nare delicten, waarmee hij direct een inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit en gevoelens van veiligheid van de slachtoffers. Ook leidt zijn strafbare handelen tot overlast en een gevoel van onveiligheid in de samenleving als geheel.

Bij deze gevolgen van zijn strafbare handelen heeft verdachte kennelijk niet stilgestaan, deze op de koop toegenomen of zich hier simpelweg niet om bekommerd, zo blijkt uit zijn verklaring op de zitting.

De persoon van verdachte De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 10 juni 2025, waaruit blijkt dat hij veelvuldig eerder is veroordeeld, met name voor vermogensdelicten. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor zedendelicten.

Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het zogenoemd sfeer proces-verbaal van de politie van 6 april 2025, waaruit blijkt dat er bij de politie 452 registraties omtrent verdachte bekend zijn. Voor zover het registraties van de afgelopen vijf jaar betreft, gaat het om meldingen van allerlei soorten overlast. Met name in registraties vanaf 2022 is terug te lezen dat verdachte willekeurig (ook minderjarige) vrouwen zou lastigvallen, bijvoorbeeld door hen ongewenst vast te pakken of door opmerkingen van seksuele aard te maken. Dit overlastgevende en intimiderende gedrag richting vrouwen en meisjes lijkt vanaf 2024 te verergeren. De keren dat verdachte door de politie geconfronteerd wordt met dit gedrag, zou hij herhaaldelijk hebben verklaard dat hij een vriendin en seks wil.

De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte bij [instelling] in [plaats 3] verbleef, maar dat hij hier sinds 14 maart 2025 niet meer welkom is vanwege elf incidentmeldingen in vier weken tijd. Het zou hierbij onder meer gaan om het seksueel benaderen van verschillende medewerkers. Ook blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte tijdens zijn voorlopige hechtenis voor deze zaak in de penitentiaire inrichting in [plaats 2] eenmaal een rapport voor onvoorspelbaar en grensoverschrijdend gedrag ontving. Verdacht verklaarde hier desgevraagd ter zitting over dat hij een medewerker van de penitentiaire inrichting op de billen had getikt.

De rechtbank onderkent dat het bovenstaande geen veroordelingen, maar meldingen betreft. Desondanks neemt de rechtbank het beeld dat hieruit van verdachte naar voren komt wel in aanmerking bij de afdoening van deze zaak. Het gaat immers om zorgwekkend en kwalijk gedrag van verdachte dat alsmaar in frequentie en ernst lijkt toe te nemen.

In het verslag van het voorgeleidingsconsult door het NIFP van 7 maart 2025 beschrijft [psychiater] dat bij verdachte vermoedelijk sprake is van chronische psychiatrische problematiek in de vorm van een forse verslavingsstoornis, psychotische ontregeling en terugkerend antisociaal gedrag. Verdachte heeft echter geweigerd om mee te werken aan een Pro Justitia onderzoek naar zijn psychische gesteldheid.

In het reclasseringsadvies van 16 juli 2025 schat de reclassering het risico op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden bij verdachte in als hoog. Er is volgens de reclassering sprake van problemen op alle leefgebieden en er worden geen beschermende factoren gezien. Het ontbreekt verdachte aan ziektebesef, hij is zorgmijdend en niet medicatietrouw. Gedragsbeïnvloeding en risicomanagement zijn noodzakelijk. Eerdere gevangenisstraffen en andere justitiële maatregelen hebben echter niet geleid tot gedragsverandering of afname van het recidiverisico. Verdachte heeft zich in het verleden nauwelijks aan opgelegde algemene en bijzondere voorwaarden kunnen houden. Op dit moment ziet de reclassering geen mogelijkheden meer om met reclasseringsinterventies of -toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert daarom om aan verdachte bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.

Een ISD-maatregel De vraag ligt voor of aan verdachte een (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel moet worden opgelegd.

De rechtbank stelt daartoe allereerst vast dat is voldaan aan alle eisen die de wet aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Zo is voor beide bewezenverklaarde feiten voorlopige hechtenis toegelaten. Bovendien is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan deze feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of taakstraf veroordeeld. De bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast is voldaan aan de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, nu over een periode van vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten meer dan tien processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt, waarvan tenminste één in de twaalf maanden voorafgaand aan die feiten. Ook blijkt uit het reclasseringsadvies dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Dat betekent dat aan verdachte een ISD-maatregel kan worden opgelegd.

De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de oplegging van een ISD-maatregel ook passend en geboden is. Voorop staat dat een ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Daarnaast kan de maatregel een oplossing bieden voor de problematiek van de verdachte.

Naar het oordeel van de rechtbank is een ISD-maatregel noodzakelijk om de maatschappij te beveiligen tegen het strafbare handelen van verdachte. Andere minder ingrijpende afdoeningsmogelijkheden of middelen zijn in het verleden al ingezet, maar hebben niet tot een positieve gedragsverandering bij verdachte geleid. Zo bleek verlenging van een eerder verleende zorgmachtiging niet mogelijk, omdat het delictgedrag van verdachte op de voorgrond stond. Ook eerder opgelegde voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden hebben verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De reclassering ziet inmiddels geen mogelijkheden meer om het gedrag van verdachte te veranderen en het recidiverisico te verlagen.

Het veranderen van het gedrag van verdachte, alsmede het verlagen van het recidiverisico, is naar het oordeel van de rechtbank wel vereist. Zoals eerder vastgesteld komt uit het dossier het beeld naar voren van zorgwekkend en kwalijk gedrag van verdachte dat alsmaar in frequentie en ernst lijkt toe te nemen, met name voor wat betreft het gedrag richting (minderjarige) vrouwen. Ook tijdens de zitting lijkt de situatie van verdachte nog niet gestabiliseerd te zijn en doet hij verontrustende uitspraken, ondanks dat hij al zo’n vijf maanden geen drugs gebruikt en medicatie neemt. Verdachte lijkt in zijn gedrag en bewoordingen zeer gericht op het hebben van seks en een relatie, wat hem niet lukt. Hij laat in zijn gedrag en uitingen op geen enkele wijze zien dat hij rekening houdt met de gevolgen van zijn handelen voor de vrouwen en meisjes op wie hij zijn lusten richt. Met de reclassering acht de rechtbank de kans op herhaling daarom hoog.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijk kader onvoldoende toereikend is om de maatschappij tegen het strafbare handelen van verdachte te beveiligen. Het gedwongen kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is dit wel en is dus passend en geboden. Bovendien biedt een dergelijk kader voor verdachte ook kansen om met zijn problematiek aan de slag te gaan en om aan zichzelf te werken. Zoals de deskundige [naam] ter zitting heeft toegelicht wordt er bij een ISD-maatregel op korte termijn diagnostiek bij verdachte uitgevoerd, waarna hij zo nodig kan starten met een klinische behandeling. Als verdachte deze kansen benut en zijn gedrag ten positieve verandert, staat hem na afloop van de ISD-maatregel mogelijk een leven zonder strafbaar gedrag te wachten, met wellicht een eigen woning in een beschermd of begeleid wonen-voorziening, zoals hij graag wenst. Naast verdachte zelf, zou ook de maatschappij hierbij zijn gebaat.

Voornamelijk ter optimale beveiliging van de maatschappij, maar ook om verdachte een reële kans te bieden om met zijn problematiek aan de slag te gaan, is het naar het oordeel van de rechtbank belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaar en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het nu al bepalen van een moment van tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de ISD-maatregel. Er zijn immers geen aanwijzingen dat het traject binnen de ISD-maatregel niet voortvarend zal worden opgepakt. Voor verdachte en zijn raadsman staat wel de mogelijkheid open om op enig moment een verzoek om tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel in te dienen.

7 De benadeelde partij

Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 400,- aan immateriële schade voor feit 2, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2025 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging betwist deze vordering niet, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 komt.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van feit 2.

De rechtbank zal het toe te wijzen schadebedrag van € 400,- vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop feit 2 werd gepleegd, te weten 5 april 2025, tot aan de dag der voldoening.

De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8 De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke twee weken gevangenisstraf die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 24 november 2023. Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht deze vordering af te wijzen gelet op de gevorderde ISD-maatregel.

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke straf schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. Met de officier van justitie acht de rechtbank toewijzing van deze vordering echter niet opportuun, omdat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 63, 241 en 251 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: opzetaanranding; feit 2: indringend mondeling seksueel benaderen van een kind beneden de leeftijd van zestien jaren op een wijze die schadelijk te achten is voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Maatregel

  • gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;

Benadeelde partij

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 400,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 april 2025 tot aan de dag der voldoening;

  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 april 2025 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat bij niet betaling acht dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Vordering tenuitvoerlegging

  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-217505-23 af.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 oktober 2025.

Mr. Schotanus is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11 Bijlage I

De tenlastelegging 1hij op of omstreeks 5 april 2025 te [plaats 3] , althans in Nederland,met een persoon, te weten [slachtoffer 1]een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten- het grijpen in het kruis van die [slachtoffer 1]terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die[slachtoffer 1] daartoe de wil ontbrak;( art 240 Wetboek van Strafrecht, art 241 lid 1 Wetboek van Strafrecht )2hij op of omstreeks 5 april 2025 te [plaats 3] , althans in Nederland,een kind beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer 2]indringend mondeling heeft benaderdop een wijze die schadelijk te achten was voor kinderen beneden de leeftijd vanzestien jaren, doortegen die voornoemde [slachtoffer 2] te zeggen "Ik vind jou mooi, ik wil met jou trouwen,kom mee. Ik heb voor jou twee kamers gemaakt en eten. Een kamer is een gamekamer en de andere een slaapkamer";( art 251 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )