Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 23/9132 en 23/9133

[belanghebbende], uit [plaats] (Groot-Brittannië), belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 augustus 2023. De beroepen zien op de aanslagen forensenbelasting over de jaren 2020 en 2021 met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2].

1.1. Omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet tijdig waren ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bezwaren te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zijn de beroepen kennelijk ongegrond.

Toetsingskader

2.1. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken.[1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet.[2]Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.[3]

2.2. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.[4]

Is het bezwaarschrift te laat ingediend?

2.3. Vast staat dat de dagtekening van de aanslagen 31 december 2020 (2020) en 31 december 2021 (2021) is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 11 februari 2021 respectievelijk 11 februari 2022.

2.4. Belanghebbende heeft op 3 maart 2023 per mail bezwaar gemaakt. Het bezwaar is dus niet tijdig ingediend.

Is het te laat indienen verontschuldigbaar?

2.5. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende geeft aan dat de jaren 2020 tot en met 2022 uitzonderlijk waren vanwege de coronapandemie. De onzekerheid die daarmee gepaard ging, heeft gezorgd voor vertraging in de bezwaarprocedure.

2.6. De door belanghebbende genoemde reden is geen verontschuldiging voor dit verzuim. Er is geen sprake van niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden die tot gevolg hadden dat het beroepschrift na de termijn is ingediend. De rechtbank acht ook geen sprake van geringe verwijtbaarheid aan de zijde van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling dat er door de coronapandemie vertraging is opgelopen, te algemeen om ervan uit te gaan dat belanghebbende niet eerder een (pro forma) bezwaarschrift had kunnen indienen. Belanghebbende heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest eerder een bezwaarschrift in te dienen.

2.7. De bezwaren zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank is onbevoegd te oordelen over de ambtshalve beoordeling

2.8. In dezelfde brieven waarbij uitspraak op bezwaar is gedaan, heeft de heffingsambtenaar ook beslist om ambtshalve niet aan de bezwaren tegemoet te komen. De rechtbank begrijpt uit de correspondentie met belanghebbende dat haar beroep ook op deze beslissingen ziet. Deze beslissingen zijn echter niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen tegen dergelijke beslissingen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter. De rechtbank verklaart zich in zoverre kennelijk onbevoegd.

Conclusie en gevolgen

  1. De bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslagen forensenbelasting toekomt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier, op 29 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.

Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.


Voetnoten

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.

Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.