ECLI:NL:RBZWB:2025:6451 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 26 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2984
[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. E. Kattestaart),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, het college.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschrift van 10 januari 2025 tegen de brief van 17 december 2024 waarin het college vraagt aan eiseres om informatie te verstrekken zodat het college het recht op een uitkering van eiseres kan beoordelen en tegen het besluit van 10 januari 2025 waarin aan eiseres een uitkering op grond van de Participatiewet wordt toegekend met ingang van 22 oktober 2024.
1.1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
- Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
[1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
-
Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 10 januari 2025. Het college moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is*.*Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken.
[2] Het college heeft de termijn voor zover het bezwaar ziet op de brief van 17 december 2024 verlengd met zes weken. Het college had dus uiterlijk op 3 juni 2025 op het bezwaar tegen de brief van 17 december 2025 moeten beslissen. Het college had uiterlijk op 16 mei 2025 op het bezwaar voor zover het ziet op het besluit van 10 januari 2025 moeten beslissen. De verlenging met de brief van 28 mei 2025 was, zoals het college zelf ook erkent, niet rechtsgeldig. Eiseres heeft het college op 2 juni 2025 in gebreke gesteld, op dat moment was de beslistermijn voor het bezwaar voor zover het gericht is op de brief van 17 december 2024 nog net niet voorbij. Het college alvast in gebreke stellen, voor het geval er niet tijdig zou worden beslist, is in beginsel niet mogelijk. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. Om proceseconomische redenen blijft niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op deze grond achterwege, nu de ingebrekestelling niet zó vroeg door het college is ontvangen dat zij daarom niet als correcte ingebrekestelling kan worden aangemerkt. Na afloop van de beslistermijn zijn twee weken voorbij gegaan. -
Eiseres is verder te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was namelijk nog niet voorbij toen eiseres het beroep op 2 juni 2025 instelde. De hoofdregel is dan ook dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels is verstreken en het college nog steeds geen besluit heeft genomen.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
- Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om een langere termijn op te leggen, aangezien het college in zijn verweerschrift van 4 juli 2025 aangeeft dat er uiterlijk op 1 september 2025 alsnog beslist kan zijn op het bezwaar en die datum inmiddels voorbij is.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
- De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Hierbij geldt wel dat de dwangsom pas stopt met lopen als volledig op het bezwaarschrift is beslist.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
- Eiseres heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
[3]
7.1. Het college heeft de hoogte van de bestuurlijke dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 2 juni 2025 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat de bestuurlijke dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,- bedraagt.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het college de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 7.1. berekend.
8.1. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
-
stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 26 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.