Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 24/5615 WOO V, BRE 24/5616 WET V en 24/5617 WET V

dr.ir. [opposant], te [plaats], opposant[1],

tegen de uitspraak van de rechtbank van 31 oktober 2024 in het geding tussen

opposant

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele (het college).

Procesverloop

  1. Opposant heeft tegen de beslissingen op bezwaar van het college van 6 februari 2024 (de bestreden besluiten) beroep ingesteld.

1.1. Bij uitspraak van 31 oktober 2024 heeft de rechtbank die beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

1.3. De rechtbank heeft het verzet op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

  1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de griffierechten niet tijdig waren betaald.

  2. Alvorens in te kunnen gaan op de inhoud van het verzetschrift dient de rechtbank te beoordelen of het verzetschrift ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke beoordeling of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn komt de rechtbank alleen toe als het verzet ontvankelijk is. Een van de vereisten is het tijdig indienen van het verzetschrift.

  3. In de Awb is de verplichting opgenomen om het verzetschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn van zes weken in te dienen. In artikel 8:55, tweede lid, van de Awb zijn daartoe onder meer de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van overeenkomstige toepassing verklaard

  4. De verzetrechter stelt vast dat de bestreden uitspraak van 31 oktober 2024 is verzonden op 31 oktober 2024. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de verzetstermijn is aangevangen op de dag na verzending van de uitspraak, dus op 1 november 2024, en op 13 december 2024 (zes weken later) is geëindigd.

  5. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een verzetschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Eerst op 14 februari 2025, door middel van een verzetschrift gedateerd op 13 februari 2025 in een andere procedure van opposant, is de rechtbank op de hoogte gekomen van het verzetschrift van opposant tegen deze bestreden uitspraak. De rechtbank heeft het verzetschrift van 13 februari 2025 aangemerkt als verzetschrift tegen deze bestreden uitspraak. Het verzetschrift zelf, gedateerd op

12 december 2024, is na navraag bij opposant op 3 april 2025 bij de rechtbank ontvangen. Het verzetschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.

  1. Termijnen van beroep en verzet zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.

  2. De griffier heeft opposant bij brief van 21 mei 2025 erop gewezen dat het verzet niet binnen de termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft opposant bij brief van 4 juni 2025 (samengevat en door de rechtbank als zodanig geïnterpreteerd) aangevoerd dat hij van mening is dat het verzetschrift tijdig bij de rechtbank is ingediend en dus 100% ontvankelijk is. Indien het verzetschrift buiten de termijn van zes weken is ontvangen, is dit geheel of gedeeltelijk toe te rekenen aan PostNL.

De verzetrechter merkt hierbij op dat door de manier van formuleren van de redenen van de termijnoverschrijding van het verzet onvoldoende duidelijk blijkt wat de (volledige) redenen van de termijnoverschrijding van het verzet precies zijn.

  1. De verzetrechter ziet in de door de opposant aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-ontvankelijkverklaring van het verzet achterwege te laten. Daartoe overweegt de verzetrechter dat opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verzetschrift van

12 december 2024 daadwerkelijk per post is verzonden. Opposant heeft deze brief niet aangetekend verzonden. Op grond van vaste jurisprudentie draagt de indiener van een verzetschrift het risico dat zijn brief de geadresseerde niet bereikt wanneer dit niet aangetekend is verzonden en (ander) bewijs van tijdige verzending ontbreekt. Dit risico komt voor rekening van opposant. Gelet hierop kan de verzetrechter niet anders dan constateren dat opposant eerst op 13 februari 2025, en dus niet tijdig, verzet heeft ingesteld. Opposant heeft geen feiten en/of omstandigheden aangedragen op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.

  1. Een en ander leidt tot de slotsom dat het verzet niet-ontvankelijk is. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 24 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.


Voetnoten

Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.