ECLI:NL:RBZWB:2025:6345 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 19 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer / rolnummer: C/02/438661 / KG ZA 25-418
Vonnis in verzet van de voorzieningenrechter in kort geding van 19 september 2025
in de zaak van
[de vrouw] , wonende te [woonplaats 1] , eiseres in verzet, oorspronkelijk gedaagde, advocaat: mr. B.E.S. Chin-A-Fat te Breda,
tegen
[de man] , wonende te [woonplaats 2] , gedaagde in verzet, oorspronkelijk eiser, advocaat: mr. L.E. van Hevele te Oostburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de inleidende dagvaarding met producties;
-
de brief van 23 juni 2025 van mr. Van Hevele, met een productie;
-
het verstekvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 18 juli 2025 in de procedure met zaaknummer C/02/435833 / KG ZA 25-255;
-
de verzet-dagvaarding met producties;
-
het bericht van mr. Van Hevele van 4 september 2025, met producties;
-
het bericht van mr. Chin-A-Fat van 5 september 2025, met producties;
-
de mondelinge behandeling op 12 september 2025.
1.2. De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3. Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen mr. Chin-A-Fat, namens de vrouw, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren de thans nog minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] .
2.2. De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3. Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw de Italiaanse.
2.5. Partijen zijn in 2021 een ouderschapsplan overeengekomen waarin zij – onder meer – hebben opgenomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft.
2.6. Bij beschikking van deze rechtbank van 24 december 2024 (met zaaknummer C/02/427404 / FA RK 24-4664) heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] en de inschrijving van [minderjarige] op de [basisschool] afgewezen. De rechtbank heeft daarnaast, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig recht hebben op contact met elkaar ieder weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur. De rechtbank heeft tot slot de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de zorgregeling. De procedure is in afwachting van het rapport en advies van de Raad aangehouden tot – inmiddels – 12 augustus 2025 pro forma.
2.7. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 april 2025 (met zaaknummer C/02/431993 / KG ZA 25-70) is de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld haar medewerking te verlenen aan een zorgregeling waarbij de man en [minderjarige] contact hebben met elkaar één maal in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur.
2.8. Bij verstekvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 juli 2025 (met zaaknummer C/02/435833 / KG ZA 25-255) is de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals opgenomen in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 april 2025 (met zaaknummer: C/02/431993 / KG ZA 25-70), inhoudende dat de man en [minderjarige] contact hebben met elkaar één maal in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur. Daarnaast is de vrouw veroordeeld, na betekening van dit vonnis aan haar, aan de man een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de eerst genoemde veroordeling voldoet, totdat een maximum van € 5.000,00 is bereikt.
3 Het geschil
3.1. De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I. de vrouw ontheft van het op 18 juli 2025 gewezen verstekvonnis en het verstekvonnis vernietigt en de man niet-ontvankelijk verklaart, althans in elk geval zijn vorderingen afwijst, als zijnde onjuist en/of onbewezen met veroordeling van de man in de kosten van het geding, waaronder dagvaardingskosten, griffierechten en advocaatkosten; II. de man veroordeelt in de kosten van dit verzet; III. de voorlopig bepaalde regeling bij vonnis van 18 april 2025 wijzigt en opnieuw rechtdoende en bij wege van ordemaatregel de volgende zorgregeling bepaalt, waarbij [minderjarige] om de week op zaterdag bij de man zal zijn, van 9:00 uur tot 18:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man haar op zaterdag naar de vrouw terugbrengt, althans een zodanige voorlopige regeling als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht.
3.2. Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De vrouw ziet zich genoodzaakt tot het instellen van verzet, omdat zij ten onrechte bij verstekvonnis van 18 juli 2025 is veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals opgenomen in het vonnis van 18 april 2025 en tot het betalen van een dwangsom. Het is onjuist dat de vrouw deze zorgregeling in het geheel niet is nagekomen. Zij is er niet op uit om [minderjarige] bij de man weg te houden, echter zij acht het niet in het belang van [minderjarige] dat de man [minderjarige] op vrijdag uit school haalt en naar de gym brengt, omdat de man vrijwel geen betrokkenheid bij [minderjarige] toont, geen verantwoordelijkheid neemt en niet over een rijbewijs beschikt, waardoor [minderjarige] dan met een taxi moet worden vervoerd. De vrouw wil daarom dat wordt bepaald dat zij, zoals gebruikelijk, ook op vrijdag uit school de zorg voor [minderjarige] op zich neemt en [minderjarige] naar de gym brengt. Dit zorgt voor rust en regelmaat. Daarbij wil de vrouw dat wordt vastgelegd dat [minderjarige] voortaan, totdat in de nog aanhangige bodemprocedure een definitieve zorgregeling is bepaald, eens per twee weken op zaterdag bij de man verblijft. Vanwege alle procedures zijn de spanningen tussen partijen namelijk steeds verder opgelopen en zijn er nieuwe discussies ontstaan over onder andere de kleding van [minderjarige] en de overnachtingen van [minderjarige] bij de man. Dit heeft een enorme weerslag op de vrouw en haar gezondheid, mede gelet op haar vergevorderde zwangerschap, en dit acht de vrouw niet in het belang van [minderjarige] . De vrouw kan nu elk moment gaan bevallen en kon daarom vandaag niet aanwezig zijn. Zij zou het liefst met de man in overleg afspraken maken over [minderjarige] . Dit is de afgelopen tijd echter niet gelukt. Tot slot benoemt de advocaat desgevraagd dat zij niet weet of en slechts een sprankje hoop heeft dat de vrouw wel gaat meewerken aan een zorgregeling waarbij de man en [minderjarige] omgang met elkaar hebben eens per veertien dagen vanaf vrijdag na de gym tot en met zondag.
3.3. De man voert verweer. Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, kort samengevat, het navolgende aan. De man is van mening dat de huidige voorlopige zorgregeling, zoals vastgelegd in het vonnis van 18 april 2025, dient te worden voortgezet. Deze zorgregeling is de afgelopen tijd vrijwel niet uitgevoerd, omdat de vrouw dat structureel weigert en daarvoor telkens weer nieuwe kulargumenten verzint. Daardoor is er al lange tijd geen regelmatig en onbelast contact tussen de man en [minderjarige] en heeft de man [minderjarige] inmiddels al een maand niet meer gezien. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep kortgeleden ook aangegeven dat zij zich niet houdt aan een rechterlijke beslissing als zij die niet in het belang van [minderjarige] acht. De dwangsom is dus wel degelijk noodzakelijk. De vrouw zorgt bovendien zelf voor de toenemende spanningen door continu procedures te starten en de man te (laten) bedreigen en intimideren, en recent openlijk geweld tegen hem te (laten) plegen toen hij [minderjarige] conform de zorgregeling op vrijdag wilde ophalen uit school. Het is steeds weer de vrouw die bepaalt, en de man delft het onderspit. Dit gaat volgens de man niet veranderen door het opnieuw wijzigen van de zorgregeling. Bovendien wordt daarmee het gedrag van de vrouw beloond, en dat kan niet. Er moet juist een stevig signaal naar de vrouw uitgaan dat dit gedrag onacceptabel is. De man betwijfelt ook of [minderjarige] op vrijdag überhaupt wel naar de gym gaat, omdat zij zelf heeft verteld dat dat niet geval is. Volgens de man zou de inzet van hulpverlening of mediation een oplossing kunnen bieden. De vrouw staat daar niet voor open. De man vraagt zich tot slot af wat het spoedeisend belang van deze procedure is, nu het Hof op 9 oktober 2025 in hoger beroep uitspraak zal doen over onder meer de voorlopig zorgregeling.
3.4. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4 De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1. Vanwege de Italiaanse nationaliteit van de vrouw heeft deze zaak een internationaal karakter. De voorzieningenrechter heeft dit ambtshalve beoordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt en dat zij naar Nederlands recht dient te beslissen op de vorderingen van de vrouw.
De ontvankelijkheid van het verzet
4.2. De vrouw, die bij verstek is veroordeeld, heeft tegen het verstekvonnis van 18 juli 2025 verzet ingesteld. De rechtbank zal eerst beoordelen of de vrouw kan worden ontvangen in haar verzet.
4.3. Ingevolge artikel 143, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de gedaagde die bij verstek is veroordeeld, daartegen verzet doen. Het tweede lid van artikel 143 Rv bepaalt dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Door het instellen van verzet wordt de instantie heropend en op tegenspraak in dezelfde instantie voortgezet.
4.4. De verzet-dagvaarding is op 13 augustus 2025 aan de man betekend. Dat is binnen vier weken na de dagtekening van het verstekvonnis. Dit betekent dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat de vrouw in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
Spoedeisend belang
4.5. In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing van de voorzieningenrechter nodig heeft en een beslissing in een bodemprocedure niet kan afwachten. Op grond van de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen vast, ook nu begin oktober 2025 de uitspraak van het Hof in hoger beroep over onder meer de voorlopige zorgregeling wordt verwacht. Dat is immers een onzekere gebeurtenis in de toekomst. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat er ondanks het vonnis van 18 april 2025 en het verstekvonnis van 18 juli 2025 nog steeds niet onverkort uitvoering wordt gegeven aan de voorlopige zorgregeling. [minderjarige] heeft hierdoor geen structureel, onbelast en veilig contact met haar vader terwijl het juist in haar belang is dat (de continuïteit van) dit contact geborgd is. Daarmee is het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen gegeven.
Samenhang vorderingen
4.6. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de man in de procedure die leidde tot het verstekvonnis nu beoordelen met inachtneming van het verweer van de vrouw. Vanwege de samenhang van de vorderingen van de man en de vorderingen van de vrouw (in de verzetsprocedure) zal de voorzieningenrechter de vorderingen hierna gezamenlijk bespreken.
Advies Raad
4.7. Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2025, kort samengevat, naar voren gebracht dat de Raad zich ernstig zorgen maakt om het gedrag van de vrouw. Zij lijkt er enkel op uit te zijn haar zin door te drukken en haar wensen met betrekking tot de zorgregeling door te voeren. Dat heeft onder andere geleid tot een heel nare escalatie bij school, waar ook [minderjarige] het slachtoffer van is geworden. De vrouw dient stevig op haar gedrag te worden aangesproken. Doordat zij geen uitvoering geeft aan het vonnis van de voorzieningenrechter ontbreekt het aan fijn en stabiel contact tussen [minderjarige] en haar vader. Dit is niet in het belang van [minderjarige] en hier moet zo snel mogelijk verandering in komen. De Raad betwijfelt of dat kan worden bereikt met het opnieuw wijzigen van de zorgregeling, waarbij bijvoorbeeld wordt bepaald dat het omgangsweekend tussen [minderjarige] en de man niet start op vrijdag uit school, maar na de gym. De Raad heeft er vanwege de huidige ontwikkelingen echter weinig vertrouwen in dat er op die manier wel structureel en onbelast contact tussen de man en [minderjarige] tot stand komt. Bovendien moet worden voorkomen dat de vrouw wordt beloond voor haar gedrag. De Raad hoopt tot slot dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] spoedig wordt uitgesproken en de jeugdbeschermer dan zeer actief aan de slag gaat en erop toeziet dat de vrouw het vonnis gaat naleven.
Zorgregeling
4.8. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt nog steeds dat de voorlopige zorgregeling die bij vonnis van 18 april 2025 door de voorzieningenrechter is vastgesteld, moet worden nageleefd. Dit kan anders zijn indien nadien blijkt van (nieuwe) feiten of omstandigheden die maken dat die zorgregeling niet langer in het belang van [minderjarige] moet worden geacht.
4.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiervan geen sprake. Uit de overgelegde stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de situatie op dit moment niet wezenlijk anders is dan de situatie ten tijde van het wijzen van het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 april 2025. Ook toen al was er sprake van een zeer slechte verstandhouding en een gebrekkige communicatie tussen partijen en van een situatie waarin partijen het niet eens konden worden over de zorgregeling en waarbij de uitvoering van die regeling voor veel spanningen tussen partijen zorgde. Zoals de voorzieningenrechter reeds bij vonnis van 18 april 2025 heeft overwogen, is het van belang dat [minderjarige] haar band en hechtingsrelatie met haar vader behoudt. Daarvoor is het noodzakelijk dat er een duidelijke zorgregeling geldt en dat er stabiliteit en continuïteit is in het contact tussen hen.
4.10. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het opnieuw wijzigen van de voorlopige zorgregeling, zoals ook naar voren is gebracht door de Raad tijdens de mondelinge behandeling, [minderjarige] evenmin de benodigde stabiliteit en continuïteit in het contact met haar vader zal bieden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging de gedragingen van de vrouw waarbij zij stelselmatig geen uitvoering geeft aan de huidige zorgregeling en de uitlatingen van de vrouw bij de Raad, inhoudende dat zij zich niet aan een rechterlijke beslissing houdt als die volgens haar niet in het belang van [minderjarige] is en dat de man zich naar haar ideeën moet voegen als zij het niet eens zijn, omdat de vrouw de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [minderjarige] draagt. Ook uit het recente incident bij school en de steeds verder uit de hand lopende escalaties tussen partijen blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vrouw de voorlopige zorgregeling in het geheel niet respecteert. Daar komt nog bij dat de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij niet weet of en slechts een sprankje hoop heeft dat de vrouw wel gaat meewerken aan een zorgregeling waarbij de man en [minderjarige] omgang met elkaar hebben eens per veertien dagen vanaf vrijdag na de gym tot en met zondag. De duidelijkheid die de vrouw kennelijk wenst, ondermijnt zij gelet op voornoemde gedragingen zelf.
4.11. Omdat er - gelet op het bovenstaande - geen sprake is van omstandigheden die niet-nakoming rechtvaardigen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en haar vader zoals door de voorzieningenrechter is vastgesteld bij vonnis van 18 april 2025 per direct moet worden hervat. Partijen dienen onverkort uitvoering te geven aan die regeling, zulks totdat door de rechtbank of het hof eventueel anders wordt beslist of door partijen samen in onderling overleg anders wordt overeengekomen. De vrouw dient zich nogmaals te realiseren dat dit dus ook betekent dat zij niet eenzijdig over (een wijziging van) een door de rechter vastgestelde zorgregeling kan beslissen.
4.12. Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter de vrouw veroordelen tot nakoming van de bij vonnis van 18 april 2025 vastgestelde zorgregeling, inhoudende dat de man en [minderjarige] contact hebben met elkaar éénmaal in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur. Dit betekent dat het verstekvonnis van 18 juli 2025 op dit punt wordt bekrachtigd en de vorderingen van de vrouw hieromtrent worden afgewezen.
Dwangsom
4.13. Nu de vrouw zoals blijkt uit het voorgaande al enige tijd eigenmachtig en zonder overleg de voorlopige zorgregeling frustreert, acht de voorzieningenrechter de oplegging van een dwangsom nodig. Deze zal worden gematigd tot een bedrag van € 250,- voor iedere dag dat de vrouw de vastgestelde zorgregeling niet nakomt en worden gemaximeerd tot een bedrag van € 5.000,-. Dit betekent dat het verstekvonnis van 18 juli 2025 ook op dit punt wordt bekrachtigd en de vorderingen van de vrouw hieromtrent worden afgewezen.
Proceskosten
4.14. Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen de man en de vrouw worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.15. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. bekrachtigt het verstekvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 juli 2025 met zaaknummer C/02/435833 / KG ZA 25-255;
5.2. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Voorn, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.