Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6336 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 19 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:633619 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/8330

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen, de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 november 2024.

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de woning) op 1 januari 2023 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 304.000.

1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende en de heffingsambtenaar deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar is mr. J. Loots verschenen. De echtgenote van belanghebbende was als toehoorder bij de zitting aanwezig.

1.4. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat de uitspraakdatum is verlengd.

Feiten

  1. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning met een oppervlakte van 112 m², op een perceel van 154 m2.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 304.000. Belanghebbende vindt deze waarde te hoog en stelt dat de waarde maximaal € 286.340 is.

3.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de waarde van de woning te hoog vastgesteld. De rechtbank stelt de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie vast op € 295.000. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Toetsingskader van de rechtbank

  1. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".[1]

4.1. De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.

4.2. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.

Onderbouwing van de vastgestelde waarde

4.3. De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd. In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 304.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2023. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2], [adres 3] en [adres 4] te [plaats]. In het taxatierapport zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning. Beoordeling van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de taxatiematrix de getaxeerde waarde onvoldoende aannemelijk gemaakt. De heffingsambtenaar heeft geen foto’s of ander (beeld)materiaal van de woning van belanghebbende en de referentiewoningen overgelegd. Daardoor kunnen de woningen niet goed met elkaar vergeleken worden. Daarnaast zijn in de taxatiematrix geen verkoopdata bij de referentiewoningen vermeld, maar alleen de datum van overdracht bij de notaris. Hierdoor kan de rechtbank niet controleren of de referentiewoningen voldoende dichtbij de waardepeildatum zijn verkocht en ook niet of, waar nodig, een indexering van de verkoopprijs is toegepast. De rechtbank kan daarnaast ook niet controleren op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de woningen. De heffingsambtenaar heeft bij de referentiewoning [adres 2] een score 4 toegekend voor de factoren ‘kwaliteit’ en ‘onderhoud’, en heeft ter zitting toegelicht dat op grond daarvan 10% respectievelijk 5% is ‘bijgeplust’. De rechtbank kan zonder nadere gegevens in de taxatiematrix echter niet vaststellen op welke wijze dit ‘bijplussen’ heeft geleid tot een correctie van de prijs per eenheid. Ten slotte heeft de heffingsambtenaar ten aanzien van de referentiewoningen geen grondstaffels overgelegd en is ook ter zitting niet vast komen te staan welke grondstaffels in de taxatiematrix zijn gebruikt.

4.5. De heffingsambtenaar heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van de woning voor het belastingjaar 2024 niet te hoog is.

Beoordeling van de door belanghebbende voorgestane waarde van de woning

4.6. Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem gestelde waarde van € 286.340 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De enkele stelling van belanghebbende dat er een taxateur namens de heffingsambtenaar bij hem is geweest die heeft gezegd dat de WOZ-waarde de huidige WOZ-waarde plus 3 procent is, is daartoe onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft toegelicht dat deze taxateur niet de uiteindelijke matrix heeft opgesteld, en dat hij in het opnameverslag alleen de KOUD-factoren heeft vastgesteld en de opmerking heeft gemaakt dat de WOZ-waarde kan worden gehandhaafd. Voor zover belanghebbende een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat de uitlating van de taxateur niet als een toezegging kan worden aangemerkt. De toezegging gaat immers uit van een vaststelling van de WOZ-waarde die niet past in de vergelijkingssystematiek van de wet. Daarnaast verrichtte de taxateur weliswaar werkzaamheden in opdracht van de heffingsambtenaar, maar is hij zelf geen heffingsambtenaar en kunnen zijn uitlatingen niet als een toezegging aan de heffingsambtenaar worden toegerekend.

4.7. Belanghebbende heeft dus ook niet aannemelijk gemaakt dat de hem voorgestane waarde van de woning niet te hoog is.

Vaststelling waarde van de woning door de rechtbank

4.8. Omdat geen van beide partijen er in is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken, stelt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie vast op € 295.000.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de bij beschikking vastgestelde waarde moet worden verminderd tot € 295.000.

5.1. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 19 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.


Voetnoten

Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.