Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6320 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 19 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:632019 september 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht
BelastingrechtProcesrecht Belastingen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 25/1930

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),

en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 maart 2025. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor het jaar 2025 voor het object [adres] .

1.1. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat gesteld gemachtigde geen machtiging heeft ingediend en dat verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Toetsingskader

  1. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen.[1] Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.[2]

Is een machtiging overgelegd?

  1. Het beroepschrift is ingediend door gesteld gemachtigde. Hij vermeldt daarin dat hij de gemachtigde is van belanghebbende. Hij heeft bij het beroepschrift echter geen machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om dit beroep in te stellen namens belanghebbende. De rechtbank heeft hem in haar brief van 8 april 2025 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. Gesteld gemachtigde heeft binnen die termijn een machtiging ingediend ondertekend door [naam 1] in 2021.

  2. Uit de gestuurde uittreksels van de Kamer van Koophandel volgt dat [naam 2] sinds 21 augustus 2024 via [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. de (uiteindelijk) bevoegd bestuurder van belanghebbende is. Op 24 april 2025 heeft de rechtbank per aangetekende brief om een machtiging van [naam 2] verzocht. De gesteld gemachtigde heeft op 8 mei 2025 gereageerd dat de machtiging wel door de juiste persoon is ondertekend en dat sprake is van een vergissing. De daarbij gevoegde uittreksels van de Kamer van Koophandel waaruit de bevoegdheid van [naam 1] zou blijken, zijn echter van 22 april 2022. Gelet op het eerdere meer recente overgelegde uittreksel is de bevoegdheid inmiddels gewijzigd. De rechtbank heeft daarom op 18 augustus 2025 verzocht om een machtiging van de bestuurder van [bedrijf 2] B.V. te overleggen. Op 3 september 2025 heeft de gesteld gemachtigde wederom de machtiging op naam van [naam 1] overgelegd. De gesteld gemachtigde heeft dus niet tijdig een juiste machtiging overgelegd.

Is het niet tijdig indienen van een juiste machtiging verontschuldigbaar?

  1. Gesteld gemachtigde heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken. Uit het beroepschrift blijkt dat gesteld gemachtigde niet de bedoeling heeft voor zichzelf in beroep te komen.

Immateriële schadevergoeding

  1. Nu niet is gebleken dat mr. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen, kan er ook geen sprake zijn van enige spanning of frustratie bij belanghebbende die te wijten zou zijn aan het handelen of nalaten van de rechtbank of heffingsambtenaar. Mr. Bartels is tenslotte niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

  • wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van R.P.A.G. Dekkers, griffier, op 19 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.

Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.


Voetnoten

Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.

Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.