ECLI:NL:RBZWB:2025:6265 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 16 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/8326
[belanghebbende] , uit [plaats] (België), belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 november 2024.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.590 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende € 4 belastingrente vergoed (de belastingrentebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben zich bij brief van 6 augustus 2025 afgemeld voor de zitting. Namens de inspecteur is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand ter zitting verschenen.
1.4. De inspecteur is via het systeem Mijn Rechtspraak op 19 mei 2025, 14:45 uur, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd de zitting bij te wonen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan de inspecteur verzonden naar het door de inspecteur voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat de inspecteur dit bericht op 19 mei 2025 heeft ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking naar te hoge bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Feiten
- Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar in België en was (mede) eigenaar van de woning aan de [adres 1] (de woning).
3.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2020 een inkomensverklaring overgelegd en heeft op 22 augustus 2021 als buitenlandse belastingplichtige aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 gedaan (de aangifte). Hij heeft in de aangifte aangegeven dat hij geen partner heeft, het gehele jaar premieplichtig is in Nederland en recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack). Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt samengesteld:
3.2. Het rentebedrag en de financieringskosten die belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld, heeft hij betaald op de lening bij KBC.
3.3. De inspecteur heeft op 15 juni 2023 – naar aanleiding van de aangifte en eerdere verzoeken om informatie – een brief aan de gemachtigde gestuurd. Daarin staat (onder meer) het volgende:
“ [persoon 1] en mevrouw [persoon 2] zijn geen fiscaal partner waardoor het rentedeel van mevrouw [persoon 2] niet bij de heer [persoon 1] in aanmerking kan worden genomen. [persoon 1] kan de woning voor 50% in aftrek nemen.
In mijn brief van 30 maart heb ik onderstaande vraag nog gesteld waarop u nog niet heeft gereageerd: Op de hypotheek van €239.000 is €640,99 afgelost. Volgens de aflossingstabel is alleen de eerste maand/termijn afgelost. De rente is voor 10 maanden in aftrek gebracht. Hoe verklaard u dat er maar voor een maand aflossing is gedaan?
[persoon 3] alsnog een reactie.
Zoals reeds in mijn brief van 30 maart aangekondigd stel ik de financieringskosten vast op €0 en ken ik de IACK niet toe. Mocht ik op bovenstaande vraag geen antwoord krijgen dan stel ik het hele saldo eigen woning vast op €0.”
3.4. Op 11 juli 2023 stuurt de gemachtigde aan de inspecteur een brief waarin hij aangeeft akkoord te zijn met de zienswijze van de inspecteur, zoals vermeld in de brief van 15 juni 2023. Tevens wordt verzocht “om de woning voor 50% in aftrek te nemen”.
3.5. De inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 17 juli 2023 en 15 augustus 2023 (opnieuw) verzocht om toe te lichten waarom de rente van de lening aftrekbaar is. Daarop heeft belanghebbende niet gereageerd.
3.6. Bij het vaststellen van de aanslag op 6 oktober 2023 is de inspecteur afgeweken van de aangifte. Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft hij vastgesteld op € 29.590. Daarbij heeft de inspecteur de rente en financieringskosten niet in aftrek toegestaan. Ook heeft belanghebbende volgens hem geen recht op de iack.
3.7. Belanghebbende heeft in de beroepsfase een Belgisch attest van KBC overgelegd waarin – voor zover relevant – het volgende staat:
“1. Naam, voornaam en adres van de ontlener: [bedrijf 2] [adres 2] (…)
5. Datum van het contract: 12-05-2020
6. Voorziene eindvervaldag: 01-05-2045
Nieuwe eindvervaldag: 01-11-2045, met ingang van 26-06-2020
7. Aanvangsbedrag van de lening dat op de onder nr. 8 vermelde doelen betrekking heeft:
a) totaal: 239 000,00 EUR b) gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving: : 145 000,00 EUR
8. Doel van de lening: voor een aanvangsbedrag van:
(…) X aankoop van een woning 239 000,00 EUR (…)
9. Ligging van de woning(en) waarvoor de lening werd aangegaan [adres 3]
10. Bedragen betaald in 2020
met betrekking tot het onder 7 , a, vermelde aanvangsbedrag van de lening: a) andere dan de onder b vermelde kapitaalaflossingen: 640,99 EUR b) vervroegde integrale terugbetaling van de lening: 0,00 EUR c) interest: 2 223,60 EUR
11. Werkelijk kapitaalsaldo van het onder 7 ,a, vermelde
Aanvangsbedrag van de lening op 31/12/2020 238 359,01 EUR
12. Nationaal nummer2, naam, voornaam en adres van de eventuele medeontlener(s)
(…) [persoon 2] , [adres 2] ”
Overwegingen
Aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning
- Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het onderhavige jaar kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. De rechtbank zal partijen daarin volgen.
4.1. Tot de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning behoren onder meer de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld.
4.2. De rechtbank stelt vast dat de lening bij KBC kwalificeert als een eigenwoningschuld (zie 3.7). Uit het attest volgt dat belanghebbende in 2020 € 2.223,60 aan rente op de lening bij KBC heeft betaald. Aangezien belanghebbende voor 50% eigenaar is van de woning, is de betaalde rente aftrekbaar tot een bedrag van € 1.112.
4.3. Voor wat betreft de opgevoerde financieringskosten van de eigen woning van € 20.474 overweegt de rechtbank dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij die kosten heeft gemaakt. Hij heeft geen betalingsbewijzen of enig ander bewijsstuk overgelegd. Dit betekent dat de inspecteur de gesteld gemaakte kosten terecht heeft geweigerd in aftrek toe te laten.
De hoogte van de iack
4.4. In de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is bepaald dat de iack van toepassing is indien gedurende ten minste 6 maanden van het jaar tot het huishouden van een ouder een kind behoort dat de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt en op hetzelfde adres als de ouder staat ingeschreven.
4.5. Nu belanghebbende aanspraak wenst te maken op een aftrekpost in de vorm van de iack, is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor toepassing van de iack heeft voldaan.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt in 2020 recht te hebben op de iack. De enkele stelling van belanghebbende dat hij een minderjarig kind heeft, acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
Belastingrente
4.7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Omdat de aanslag wordt verminderd, dient ook de belastingrentebeschikking te worden verminderd.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond. De aanslag wordt verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.478
[7] . De belastingrentebeschikking wordt dienovereenkomstig verminderd.
5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. Evenmin wordt het griffierecht aan belanghebbende vergoed. Daartoe overweegt de rechtbank dat de inspecteur van meet af aan heeft verzocht om stukken ter onderbouwing van de financiering van de eigen woning. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase die stukken niet verstrekt terwijl er wel om verzocht was. Pas in de beroepsfase heeft belanghebbende een bewijsstuk overgelegd voor een gedeelte van de gesteld gemaakte kosten, gedateerd 21 februari 2021, waarvan de inspecteur daarom tot die hoogte akkoord is. Belanghebbende heeft dus door zijn eigen handelen, namelijk door het pas eerst in beroep verstrekken van een stuk ter onderbouwing - waar al geruime tijd om verzocht was en welk stuk ook al bestond - een gegrond beroep gecreëerd. Het beroep is voorts uitsluitend gegrond op basis van de bedragen die in dit bewijsstuk zijn vermeld. Er is geen reden om aan te nemen dat belanghebbende dit bewijsstuk niet eerder had kunnen indienen. Daarom komt belanghebbende niet in aanmerking voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 16 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert per post verzonden op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
Artikel 3.119a, lid 1, letter a Wet IB 2001.
Artikel 3.119a, lid 2, letter a en b, Wet IB 2001.
Artikel 3.123 Wet IB 2001.
Artikel 8.14a, lid 1, Wet IB 2001.
€ 29.590 -/- € 1.112.
Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.