Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6191 - Vluchtgedrag en huurauto rechtvaardigen doorzoeking en bewijs voorwaardelijk opzet voor drugstransport - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:619116 september 2025

Essentie

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat vluchtgedrag na een stopteken, in combinatie met een Belgische huurauto, een redelijke verdenking oplevert die een doorzoeking rechtvaardigt. Voor opzet op drugstransport volstaat het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans door als beroepschauffeur geen onderzoek te doen naar de lading.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-165108-25

vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte], geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ([land]), momenteel gedetineerd in [locatie], raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.A.M. Dekkers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 30 kilo cocaïne, dan wel aan het vervoeren of aanwezig hebben van die hoeveelheid cocaïne.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verlengde uitvoer.

4.2 Het standpunt van de verdediging Primair bepleit de verdediging integrale vrijspraak van het ten laste gelegde feit, omdat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de personenauto die verdachte bestuurde, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting.

Subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak van de primair ten laste gelegde verlengde uitvoer, omdat het dossier hiervoor geen bewijs bevat, en gedeeltelijke vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde, voor zover het betreft het opzettelijk vervoeren of aanwezig hebben van 30 kilogram cocaïne, omdat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto. Slechts het niet-doleuze vervoeren kan worden bewezen.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Vaststelling van de feiten De rechtbank stelt vast dat op 29 mei 2025 een personenauto met een Belgisch kenteken in zuidelijke richting op de autosnelweg A16 reed. Deze auto is door de politie in de gemeente Moerdijk nabij de afrit Zevenbergschen-Hoek staande gehouden. Verdachte was de bestuurder en enige inzittende van de auto. De auto is door de politie doorzocht. Bij de doorzoeking zijn in de kofferbak, in een doos en tas, 30 gesealde blokken aangetroffen. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat deze blokken cocaïne bevatten. Het totale netto gewicht van de blokken bedroeg 30 kilo.

De (on)rechtmatigheid van de doorzoeking van de auto De rechtbank ziet zich, gelet op het verweer van de verdediging, eerst voor de vraag gesteld of de doorzoeking van de auto rechtmatig was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.

De rechtbank stelt vast dat verdachte reed in een Belgische huurauto, toen de politie hem wilde controleren op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Gezien het handelen van verdachte nadat hij een duidelijk stopteken kreeg van de politie, te weten het herhaaldelijk minderen en vervolgens verhogen van zijn snelheid, zijn nerveuze gedrag in de auto en het vervolgens niet volgen van het politievoertuig bij een afrit met rotonde maar een andere route proberen te volgen, hebben de verbalisanten kunnen concluderen dat verdachte probeerde te ontkomen aan de politie. Dit kennelijke vluchtgedrag van verdachte, in combinatie met het feit dat verdachte in een Belgisch huurvoertuig reed en de ambtshalve bekendheid bij de verbalisanten dat huurvoertuigen door criminelen gebruikt kunnen worden, omdat zij zich op deze wijze anoniem kunnen verplaatsen, maakt dat sprake was van een gerechtvaardigde verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op grond van artikel 96b, eerste lid, Sv waren de verbalisanten dan ook bevoegd de auto waarin verdachte reed te doorzoeken en zich daartoe de toegang te verschaffen.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en is bewijsuitsluiting niet aan de orde. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

De verdediging heeft verder betoogd dat geen sprake is geweest van opzet bij verdachte op de (verlengde) uitvoer dan wel het transport van de in de auto aangetroffen cocaïne.

Opzettelijk handelen van verdachte? Om tot een bewezenverklaring van opzet te kunnen komen, is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto en dat hij daarover de beschikkingsmacht had.

Verdachte heeft verklaard dat hij al jaren als zelfstandig ondernemer werkzaam is in de transportsector en dat hij op 28 mei 2025 door een onbekend persoon is gebeld om op 29 mei 2025 in een restaurant in Brussel een voor hem onbekende persoon te ontmoeten. Op 29 mei 2025 heeft verdachte de onbekende persoon (met de naam [naam]) ontmoet, die hem de opdracht gaf in Amsterdam een pakket op te halen en dat pakket bij de parkeerplaats van de MediaMarkt in Breda af te leveren. Met [naam] heeft hij afgesproken dat hij 500 euro zou krijgen voor de rit, bij aankomst in Breda. De betrokkenen in Amsterdam en Breda hadden het kenteken van zijn auto gekregen en zouden hem op grond daarvan wel kunnen vinden. Verdachte had geen gegevens van deze personen, noch van ‘[naam]’. Verdachte is daarop vanuit Brussel naar de in Amsterdam afgesproken plaats gereden waar een voor hem onbekende persoon, zonder verdachte eerst te groeten, de kofferbak heeft geopend en daar ‘iets’ in heeft gelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de kofferbak niet heeft geopend om te verifiëren of controleren wat er in gelegd was. Vervolgens is verdachte, conform de afspraak, richting Breda gereden.

Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat de bestuurder, die ook gebruiker is van de auto, wordt geacht wetenschap te hebben van de goederen die aanwezig zijn in de auto waar hij gebruik van maakt en dat deze goederen zich ook in de machtssfeer van die persoon bevinden, tenzij er feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Uitgaande van de, overigens niet concrete of verifieerbare, verklaring van verdachte, had het in de hiervoor geschetste omstandigheden op de weg van verdachte gelegen om (nader) onderzoek te doen naar hetgeen in de kofferbak was gelegd. Dit geldt temeer gelet op het feit dat verdachte een beroepschauffeur is en van hem een grotere mate van alertheid en voorzichtigheid mocht worden verwacht. Door dit onderzoek niet te doen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij iets illegaals, zoals verdovende middelen, zou vervoeren.

Verlengde uitvoer Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan verlengde uitvoer van de cocaïne, in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. De enkele omstandigheid dat verdachte een Franstalige Belg is en in een huurauto met een Belgisch kenteken op de A16 in de richting van het zuiden reed, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de cocaïne een buitenlandse bestemming had. Nu voorts geen navigatiegegevens zijn aangetroffen, noch andere aanknopingspunten dat verdachte op weg was naar België, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verlengde uitvoer. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Conclusie De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk vervoeren van 30 kilo van een materiaal bevattende cocaïne wettig en overtuigend bewezen.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

subsidiair op 29 mei 2025 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk, opzettelijk heeft vervoerd 30 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert, uitgaande van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verlengde uitvoer, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt de rechtbank om bij een bewezenverklaring te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aangevuld met een taakstraf.

Mocht de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor een langere duur opleggen, dan verzoekt de verdediging de rechtbank om daarbij rekening te houden met de bijzonderheid dat de voorwaardelijke invrijheidstelling doorgaans nadelig uitpakt voor personen met een niet-Nederlandse nationaliteit die in Nederland geen rechtmatige verblijfstatus hebben, zoals verdachte.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid, te weten 30 kilo, cocaïne en daarmee bijgedragen aan de instandhouding van de handel in verdovende middelen en de nadelige effecten die daardoor worden veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat het gebruik van cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en het risico bestaat dat gebruikers hieraan verslaafd raken, met destructieve gevolgen voor hun leven. De handel in dergelijke middelen gaat bovendien veelal gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. Verdachte heeft bij deze nadelige effecten kennelijk niet stilgestaan of deze op de koop toegenomen en zijn eigen financiële gewin vooropgesteld. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk, temeer nu hij stelt al zeven jaar als zelfstandig ondernemer in de transportsector te werken. Zeker van beroepschauffeurs mag worden verwacht dat zij zich verre houden van drugs gerelateerde activiteiten.

De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. In België is verdachte wel eerder bestraft voor het begaan van strafbare feiten, maar niet voor drugsdelicten.

Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur een passende strafrechtelijke reactie is. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op het vervoeren van een hoeveelheid harddrugs vanaf 20 kilogram staat volgens deze oriëntatiepunten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 maanden of hoger. In het gegeven dat verdachte vanwege zijn verblijfsstatus feitelijk mogelijk langer vastzit dan een Nederlandse verdachte in dezelfde omstandigheden, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.

De rechtbank legt dus, uitgaande van de LOVS-oriëntatiepunten voor het transport van meer dan 20 kilogram harddrugs, een gevangenisstraf op die hoger is dan de eis van de officier van justitie, omdat de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd op een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verlengde uitvoer, wat als een zwaarder delict geldt dan het vervoeren.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 Voorlopige hechtenis

De rechtbank zal het verzoek van de verdediging tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen. Er zijn nog steeds ernstige bezwaren en gronden aanwezig en de persoonlijke belangen van verdachte zijn niet zodanig zwaarwegend dat deze dienen te prevaleren boven het strafvorderlijk belang.

9 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

  • spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 48 maanden;

  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Voorlopige hechtenis

  • wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 september 2025.

Mr. J.B. Polak is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

10 Bijlage I

De tenlastelegging Tenlastelegging hij op of omstreeks 29 mei 2025 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 30 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; ( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 29 mei 2025 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 30 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; ( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )