Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6177 - Unierechtelijk verdedigingsbeginsel: dreigende verjaring rechtvaardigt snelle naheffing omzetbelasting - 15 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:617715 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat een dreigende verjaring van de heffingstermijn een rechtvaardigingsgrond kan vormen voor het niet volledig horen van een belanghebbende vóór het opleggen van een naheffingsaanslag. Een schending van het unierechtelijke verdedigingsbeginsel is in dat geval niet ongeoorloofd.

Rechtsgebieden

BelastingrechtBtw, Procesrecht Belastingen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/4464

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 april 2024.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken gelegen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (hierna: het jaar 2018) een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 4.050, met aanslagnummer [BSN] .F.01.8501 (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende bij beschikking € 805 belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 1.012 (de boetebeschikking).

1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.927, de beschikking belastingrente verminderd tot een bedrag van € 781 en de boetebeschikking vernietigd.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.4. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 15 mei 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 15 mei 2025 heeft ontvangen.[1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd.

  2. Naar het oordeel van de rechtbank dient de naheffingsaanslag te worden verminderd overeenkomstig het door de inspecteur in de beroepsfase ingenomen standpunt (zie 5). De belastingrentebeschikking dient dienovereenkomstig te worden verminderd. Voor een verdere vermindering ziet de rechtbank geen aanleiding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

  1. Belanghebbende is in het jaar 2018 ondernemer voor de omzetbelasting. Zijn activiteiten bestaan onder andere uit het verrichten van ICT-diensten.

4.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2018 per kwartaal aangifte omzetbelasting ingediend. De door hem aangegeven omzet bedraagt telkens nihil.

4.2. Belanghebbende heeft in de tijdvakken gelegen in het jaar 2018 in totaal € 3.947 aan voorbelasting in aftrek gebracht. De in aftrek gebrachte voorbelasting is als teruggaaf aan belanghebbende verleend.

4.3. Bij belanghebbende heeft in de jaren 2022 en 2023 een boekenonderzoek plaatsgevonden. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2019 tot en met 2021 en de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2022.

4.4. Van het boekenonderzoek is met dagtekening 22 november 2023 een concept controlerapport opgemaakt.

4.5. In het concept controlerapport wordt onder meer een naheffingsaanslag omzetbelasting aangekondigd voor de tijdvakken gelegen in het jaar 2018.

4.6. Ten aanzien van de door belanghebbende in de tijdvakken in het jaar 2018 in aftrek gebrachte voorbelasting van € 3.947, concludeert de inspecteur in het concept controlerapport dat slechts € 828 als voorbelasting kan worden geaccepteerd. De aangekondigde correctie voorbelasting bedraagt derhalve € 3.119 (€ 3.947 – € 828).

4.7. In het concept controlerapport worden ten aanzien van de tijdvakken gelegen in het jaar 2018 correcties aangekondigd van in totaal € 4.050 aan na te heffen omzetbelasting. Dit bedrag is verdeeld over de volgende correcties:

4.8. Het concept controlerapport is op 27 november 2023 aan belanghebbende aangeboden. Belanghebbende wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om vóór 11 december 2023 te reageren op de aangekondigde boetes en vóór 18 december 2023 te reageren op het concept controlerapport. Daarnaast wordt aan belanghebbende de mogelijkheid geboden om een afsluitend gesprek met de inspecteur aan te gaan met betrekking tot het boekenonderzoek (een slotgesprek).

4.9. Belanghebbende heeft op 8 december 2023 het volgende e-mailbericht aan de inspecteur verzonden:

‘Hallo meneer [naam], U vroeg mij om een slotgesprek en dit wil ik wel met u aangaan. Alleen zal dit moeten wachten tot na de feestdagen want vanaf volgende week zijn we met vakantie. Dus graag een datum ergens in januari zou oke zijn. Mvg [belanghebbende] .’

4.10. De naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2018 is met dagtekening 28 december 2023 aan belanghebbende opgelegd conform de aangekondigde correctie in het concept controlerapport.

4.11. Belanghebbende heeft op 3 januari 2024 inhoudelijk op het concept controlerapport gereageerd.

4.12. Het definitieve controlerapport is met dagtekening 19 februari 2024 opgemaakt en dezelfde dag aan belanghebbende verzonden. Het definitieve controlerapport bevat ten aanzien van de correcties voor de omzetbelasting over de tijdvakken in het jaar 2018 geen wijzigingen ten opzichte van het concept controlerapport.

4.13. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd met € 123 tot € 3.927.

Motivering

Vooraf: nadere standpunten van de inspecteur in beroep

  1. De inspecteur heeft zich in de beroepsfase op het nadere standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag over de tijdvakken in 2018 nog verder dient te worden verminderd met € 26 omdat de btw op een aantal door belanghebbende aangeleverde kassabonnen alsnog als vooraftrek moet worden geaccepteerd. Daarnaast moet de naheffingsaanslag nog worden verminderd met € 91 in verband met een rekenfout in de uitspraak op bezwaar. In totaal dient de naheffingsaanslag volgens de inspecteur te worden verminderd tot een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 3.810 (€ 3.927 - € 26 - € 91). De belastingrente moet dienovereenkomstig worden verminderd.

5.1. Naar het oordeel van de rechtbank moet de naheffingsaanslag in ieder geval worden verminderd overeenkomstig de nadere standpunten van de inspecteur. Het beroep van belanghebbende is in zoverre reeds gegrond.

Is het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel geschonden?

5.2. Belanghebbende heeft zich erover beklaagd dat de naheffingsaanslag over de tijdvakken in het jaar 2018 aan hem is opgelegd voordat hij heeft gereageerd op de voorgenomen correcties in het concept controlerapport en voordat er een slotgesprek heeft plaatsgevonden (zie 4.4).

5.3. De rechtbank vat dit betoog van belanghebbende op als een beroep op het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging (het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel). Het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel houdt in dat de inspecteur degene tot wie een bepaald besluit – zoals bijvoorbeeld een naheffingsaanslag omzetbelasting – is gericht, de gelegenheid moet bieden zijn standpunt naar behoren kenbaar te maken voordat dat besluit wordt genomen.[2]

5.4. De inspecteur heeft zich ter zitting op standpunt gesteld dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel niet is geschonden. Ter onderbouwing voert de inspecteur aan dat belanghebbende tijdens het onderzoek voldoende ruimte en tijd heeft gekregen om zijn standpunt te verdedigen. Dat de naheffingsaanslag omzetbelasting voor de tijdvakken gelegen in het jaar 2018 is opgelegd alvorens er een slotbespreking had plaatsgevonden, heeft volgens de inspecteur te maken met het verstrijken van de termijn voor het opleggen van die naheffingsaanslag op 31 december 2023.

5.5. De rechtbank is van oordeel dat zo het verdedigingsbeginsel al zou zijn geschaad, er in dit geval sprake is van rechtvaardigingsgrond, namelijk dat de termijn voor het opleggen van de naheffingsaanslag omzetbelasting voor de tijdvakken gelegen in het jaar 2018 dreigde te verlopen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad[3] volgt dat een dreigende verjaring van de heffing van omzetbelasting een grond is die kan rechtvaardigen dat de belanghebbende niet voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord. In dit geval heeft de inspecteur ondanks de dreigende verjaring van de omzetbelastingschuld belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag zelfs nog een periode van drie weken de gelegenheid gegeven om op de voorgenomen correcties te reageren (zie 4.4.). De rechtbank is van oordeel dat in die omstandigheid geen sprake is van een ongeoorloofde schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. Het standpunt van belanghebbende slaagt niet.

Bedragen genoemd in de brief van het landelijk Incasso Centrum

  1. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat het openstaand bedrag van de naheffingsaanslag dat wordt genoemd op een door hem ontvangen brief van 2 mei 2024 van het Landelijk Incasso Centrum niet overeenkomt met het bedrag aan verschuldigde omzetbelasting dat resteert na de uitspraak op bezwaar van 25 april 2024.

6.1. De belastingrechter is echter niet bevoegd om over de hoogte in voornoemde brief van het Incasso Centrum te oordelen. Voor wat betreft de hoogte van zijn openstaande belastingschulden dient belanghebbende zich te wenden tot de ontvanger van de Belastingdienst en eventueel de civiele rechter.

Ondernemerschap voor de omzetbelasting

  1. Belanghebbende schrijft in zijn beroepschrift dat hij het er niet mee eens is dat hij door de Belastingdienst niet is aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.

7.1. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet kan slagen in de procedure met betrekking tot de onderhavige naheffingsaanslag. Belanghebbende is namelijk voor alle tijdvakken gelegen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 wel door de inspecteur aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting en de rechtbank ziet ook geen aanleiding om hiervan af te wijken.

Zijn de doorgevoerde correcties in de naheffingsaanslag terecht?

Correctie voorbelasting

  1. De correctie van de door belanghebbende in aftrek genomen voorbelasting is gebaseerd op de door belanghebbende aangeleverde facturen. In het boekenonderzoek hebben de controlemedewerkers geconstateerd dat belanghebbende onder meer omzetbelasting in aftrek heeft gebracht ten aanzien van privé-uitgaven, dat belanghebbende bepaalde in aftrek gebrachte bedragen aan voorbelasting niet kan onderbouwen met (juiste) facturen en dat hij bedragen aan voorbelasting dubbel in aftrek heeft gebracht.

8.1. Op belanghebbende rust de bewijslast dat hij voorbelasting in aftrek mag brengen. Belanghebbende heeft geen concrete gronden aangevoerd tegen de door de inspecteur doorgevoerde correcties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van voorbelasting dan door de inspecteur in de beroepsfase aan hem wordt toegekend. De rechtbank volgt daarin het nadere standpunt van de inspecteur (zie overweging 5).

Correctie privégebruik auto

  1. Belanghebbende heeft de door de inspecteur doorgevoerde correctie privégebruik auto betwist. Hij voert aan dat hij de auto’s enkel privé heeft gebruikt en nooit voorbelasting in aftrek heeft gebracht ter zake van de auto’s.

9.1. Tussen de door belanghebbende overgelegde facturen ter onderbouwing van de door hem in aftrek gebrachte voorbelasting, bevinden zich onder meer onderhoudsfacturen van personenauto’s. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende voor de tijdvakken gelegen in het jaar 2018 in totaal € 600 aan omzetbelasting op autokosten in aftrek heeft gebracht. De bijtelling voor het privégebruik van de auto’s is gemaximeerd op het bedrag aan omzetbelasting dat ziet op de autokosten van de onderneming. Nu het forfaitair[4] berekende bedrag aan bijtelling voor het privégebruik van de auto’s, uitstijgt boven het bedrag van € 600 aan omzetbelasting over de onderhoudskosten, heeft de inspecteur de bijtelling vastgesteld op € 600.

9.2. De rechtbank acht de door de inspecteur doorgevoerde correctie ten aanzien van het privégebruik van de auto’s terecht. De door belanghebbende ingenomen stelling dat hij nooit voorbelasting in aftrek heeft gebracht met betrekking tot de auto’s, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De facturen van de betreffende onderhoudskosten van de auto’s zijn namelijk juist door belanghebbende overgelegd in het kader van de onderbouwing van de door hem in aftrek gebrachte voorbelasting. In dat geval heeft de inspecteur terecht een bijtelling voor het privégebruik van de auto’s berekend.

Correctie vanwege omzetbelasting op verkoopfacturen

  1. Ten slotte heeft de inspecteur in de naheffingsaanslag een correctie doorgevoerd omdat belanghebbende over een viertal door hem uitgereikte verkoopfacturen in het jaar 2018 geen omzetbelasting heeft afgedragen. De verschuldigde omzetbelasting over de verkoopfacturen is door de inspecteur nageheven.

10.1. De bewijslast met betrekking tot de omzetcorrectie ligt bij de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur ten aanzien van deze correctie in zijn bewijslast geslaagd, nu belanghebbende deze correctie niet specifiek heeft betwist en de inspecteur de correctie heeft gebaseerd op de door belanghebbende opgemaakte verkoopfacturen die in het kader van het boekenonderzoek door de inspecteur zijn verkregen.

Is de belastingrente terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht?

  1. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank vermindert het bedrag van de belastingrente daarom overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag en ziet geen aanleiding voor een verdere vermindering.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep van belanghebbende is gegrond gelet op wat in de overwegingen 5 en 5.1. is overwogen. Dit betekent dat de naheffingsaanslag zal worden verminderd overeenkomstig de nadere standpunten van de inspecteur en dat de beschikking belastingrente dienovereenkomstig zal worden verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente.

12.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking;

  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.810 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;

  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 187 aan belanghebbende moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 15 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie bijv. Hoge Raad 13 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:903, rechtsoverweging 5.2.2.

Zie bijv. Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1044, rechtsoverweging 2.5 en Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2020:873, rechtsoverweging 2.2.2.

Op basis van het Besluit ‘Omzetbelasting. Heffing privégebruik auto en toepassing BUA’, BLKB 2012/639M. Stcrt. 2012, 14822.


Voetnoten

Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie bijv. Hoge Raad 13 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:903, rechtsoverweging 5.2.2.

Zie bijv. Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1044, rechtsoverweging 2.5 en Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2020:873, rechtsoverweging 2.2.2.

Op basis van het Besluit ‘Omzetbelasting. Heffing privégebruik auto en toepassing BUA’, BLKB 2012/639M. Stcrt. 2012, 14822.