Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/5434 WOO

en

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

  1. Deze uitspraak gaat over de (gedeeltelijke) afwijzing van eisers verzoek om openbaarmaking van de stukken op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser is het daarmee niet eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

  1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om openbaarmaking van stukken op grond van de Woo. In het besluit van 27 februari 2024 (primair besluit) heeft GS het verzoek van eiser om openbaarmaking op grond van de Woo gehonoreerd en diverse stukken gedeeltelijk openbaar gemaakt. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

2.1. Met het besluit van 23 april 2024 (bestreden besluit) heeft GS het bezwaar van eiser gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

2.2. GS heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. GS heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden met het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met de brief van 9 oktober 2024 is aan eiser medegedeeld dat van de stukken waarvan op grond van de Woo om openbaarmaking of verstrekking is verzocht, alleen de bestuursrechter kennis neemt.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van GS. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

  1. Op 2 januari 2024 heeft eiser aan GS gevraagd om informatie over het opstappen van de Raad van Commissarissen van [bedrijf] BV (RvC). Concreet heeft eiser gevraagd om (kopieën van) documenten/documentendragers waarin informatie staat over de rol en invulling van die rol van de RvC en de visie van de Raad van Bestuur van [bedrijf] BV (RvB) daarop, met daarnaast informatie over de visie van de provincie als aandeelhouder op deze zaak. De bedoeling van het verzoek is dat duidelijk wordt wat bedoeld wordt met: ‘een onoverbrugbaar verschil van inzicht over vorm en inhoud van het toezicht is ontstaan tussen de leden van de raad en de directie’, zoals in de brief van GS naar Provinciale Staten van

29 december 2023 wordt gesteld.

Eiser doelt dan op:

3.1. Met het primaire besluit heeft GS de gevraagde informatie (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. Daarbij heeft GS aangegeven dat er is gezocht tot 2 januari 2024, de datum waarop het Woo-verzoek is ontvangen. De volgende documenten zijn beschikbaar en heeft GS gedeeltelijk openbaar gemaakt:

GS heeft bij de beoordeling het algemeen belang van openbaarheid van informatie afgewogen tegen de belangen die in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo staan. Bij deze beoordeling is gekeken of een van deze belangen zwaarder weegt dan openbaarheid. GS heeft informatie in de documenten onleesbaar gemaakt omdat de informatie valt onder een aantal uitzonderingsgrond(en) uit hoofdstuk 5 van de Woo. Deze informatie wordt in de documenten aangeduid met een letter. Lakcode J heef betrekking op de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo). Lakcode N heeft betrekking op het goed functioneren van de Provincie (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i van de Woo).

GS heeft besloten drie documenten, te weten de documenten genoemd onder 7, 8 en 9, in zijn geheel niet openbaar te maken, vanwege de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen in intern beraad (artikel 5.2 van de Woo). Openbaarmaking van deze persoonlijke beleidsopvattingen schaadt de bescherming van de vrije meningsvorming en het belang om in vertrouwelijke sfeer vrij van gedachten en opvattingen te kunnen wisselen over een dossier of een beleidsproces. Met betrekking tot het document genoemd onder 10 overweegt de GS dat deze nog niet is vastgesteld door het bestuur. Het openbaar maken van dit concept is dan ook nog niet mogelijk, omdat dit de besluitvorming kan verstoren. Het belang van het goede verloop van deze besluitvorming weegt zwaarder dan het belang van de openbaarheid. Dit document wordt in zijn geheel niet openbaar gemaakt.

Daarnaast heeft GS er op gewezen dat reeds openbare informatie geen onderdeel uitmaakt van het besluit. In het bijzonder denkt GS daarbij aan de rapportage Verantwoord Vooruit van de interim RvC.

3.2. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. De commissie bezwaar, beroep en klachten van de provincie Zeeland (de commissie) heeft GS geadviseerd om het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond te verklaren.

Met betrekking tot de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en de heer [naam], de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en RvC lid 1 en de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en RvC lid 2 (documenten 7, 8 en 9) stelt de commissie vast dat deze documenten ook andere onderdelen met een overwegend objectief karakter bevatten die in beginsel voor openbaarmaking in aanmerking komen. De commissie begrijpt het betoog van GS zo dat het openbaar maken van de informatie eveneens achterwege dient te blijven vanwege het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betreffende ambtenaar. Indien een verzoek tot openbaarmaking op deze grond wordt afgewezen, bevat het besluit hiervoor een uitdrukkelijke motivering. GS heeft echter niet gemotiveerd waarom het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan dat van openbaarheid. De commissie concludeert dat GS onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de documenten 7, 8 en 9 in het geheel niet openbaar zijn gemaakt.

Met betrekking tot het concept-verslag AvA van 4 december 2023 (document 10) heeft de commissie overwogen dat deze op 3 april 2024 is vastgesteld en op 10 april 2024 openbaar is gemaakt. In jurisprudentie is overwogen dat concepten niet openbaar hoeven te worden gemaakt, wanneer de definitieve versie van het document openbaar is. Omdat het gevraagde document alsnog openbaar is gemaakt, heeft eiser op dit punt geen belang meer bij zijn bezwaar en is in zoverre niet-ontvankelijk.

De commissie komt tot dezelfde conclusie met betrekking tot het verslag van de voorbespreking van de RvC van 30 oktober 2023. GS heeft betoogd dat dit verslag en de reactie daarop integraal onderdeel uitmaken van het verslag van de AvA van 4 december 2023, zodat deze niet apart op de inventarislijst zijn opgenomen. Volgens de commissie zijn de documenten die als bijlage bij een verslag of ander document zijn gevoegd, op zichzelf staande documenten die zelfstandig dienen te worden beschouwd bij een Woo-verzoek. Dit betekent dat deze apart moeten worden genoemd op de inventarislijst. Het verslag van de voorbespreking van de RvC en de reactie op dit verslag zijn inmiddels openbaar gemaakt op de website van de Provincie. De commissie concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij deze bezwaargronden en in zoverre niet-ontvankelijk is.

De commissie overweegt dat GS de e-mail van 8 november 2023 die vermeld wordt in de tijdlijn van gesprekken (document 4) buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek kon houden, omdat eiser in zijn Woo-verzoek specifiek om e-mails met bijlagen heeft gevraagd. Het bezwaar is in zoverre ongegrond.

Tot slot heeft GS gesteld niet over de informatie te beschikken, waarnaar wordt verwezen in het hoofdstuk Werkwijze onderzoekscommissie van het rapport Verantwoord Vooruit. Volgens GS heeft de interim RvC op verzoek van de Provincie onafhankelijk onderzoek verricht en alleen de definitieve eindrapportage aan de Provincie verstrekt. De onderliggende informatie is niet beschikbaar gesteld aan de Provincie. Volgens de commissie is niet aannemelijk geworden dat GS beschikt over deze informatie. Het bezwaar is in zoverre ongegrond.

3.3. Met het bestreden besluit heeft GS het advies van de commissie gevolgd en het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Met betrekking tot de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en de heer [naam], de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en RvC lid 1 en de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en RvC lid 2 (documenten 7, 8 en 9) heeft GS nader gemotiveerd dat deze stukken niet alleen op grond van artikel 5.2 van de Woo (persoonlijke beleidsopvattingen in documenten van intern beraad) worden onthouden, maar ook op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo (persoonlijke levenssfeer). Deze whatsapp-berichten zijn herleidbaar tot bepaalde personen en hoe deze zich hiërarchisch verhouden tot de provinciaal bestuurder en leden van de RvC. Openbaarmaking van deze stukken maakt daarom een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.

Beroepsgronden

  1. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beroep is gericht tegen de weigering van GS om drie documenten vrij te geven, namelijk de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en de heer [naam], de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en RvC lid 1 en de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en RvC lid 2.

4.1. GS gaat er vanuit dat duidelijk is hoe groot het team is en wie zich allemaal met de [bedrijf] bezig houden. Eiser persoonlijk heeft geen idee. Bedoelt GS dat het team heel klein is en er maar één of twee ambtenaren zich bezig houden met de zaak? En in hoeverre zijn die dan herleidbaar in de app-berichten? Voor eiser is het totaal onduidelijk wie nu deze ambtenaar is, of het er verschillende zijn en, of het een hiërarchisch lage of hoge ambtenaar is. De naamsbekendheid van de bewuste ambtenaren wordt hier overschat. Eiser stelt dat daarmee de argumentatie vervalt om gebruik te maken van de weigeringsgrond op basis van persoonlijke beleidsopvattingen, omdat die niet te herleiden zijn naar een bewuste ambtenaar.

4.2. Ook de antwoorden van de commissarissen zijn niet openbaar gemaakt, terwijl zij geen negatieve zienswijze hebben ingediend tegen openbaarmaking. Bovendien zijn de commissarissen publieke figuren, geen ambtenaren en gaat de weigeringsgrond als het gaat om persoonlijke opvattingen voor hen niet op. Verder zijn de vragen en/of antwoorden van gedeputeerde [naam] niet openbaar gemaakt in de whatsapp-berichten tussen hem en een ambtenaar. De gedeputeerde valt niet binnen de weigeringsgrond als het gaat om persoonlijke opvattingen, en zijn inbreng in het gesprek behoort daarom openbaar te zijn. In het bestreden besluit is hier compleet aan voorbij gegaan. Als laatste is niet duidelijk gemaakt of er in de whatsapp-gesprekken feitelijke informatie staat. Wanneer dat zo is, vallen die niet onder de uitzonderingsgrond.

4.3. Eiser heeft met de brief van 2 november 2024 de beroepsgronden aangevuld. Omdat er bij eiser het vermoeden was gerezen dat er stukken ontbraken bij het bestreden besluit, heeft hij een vervolg Woo-verzoek ingediend naar zijn eigen Woo-verzoek. In dat kader heeft eiser de reactie van een commissaris naar aanleiding van eisers oorspronkelijke Woo-verzoek ontvangen. Daarin valt te lezen dat hij bezwaar maakt tegen de onvolledigheid van de documenten. In eerste instantie was GS van plan om één whatsapp-bericht te delen, terwijl er volgens de commissaris 15 whatsapp-berichten waren. Naar aanleiding van deze zienswijze zijn uiteindelijk de andere whatsapp-berichten ook bij de documenten gevoegd. Echter, zoals te lezen valt in deze zienswijze, zijn er nog diverse mails, 17 stuks in totaal, die niet lijken te zijn meegenomen in de beslissing en/of de inventarisatielijst. Dat laat eiser tot de conclusie neigen dat er nog meer documenten zijn achtergehouden. Daarom verzoekt eiser de rechtbank om GS op te dragen alsnog de documenten genoemd door deze commissaris, die niet openbaar zijn gemaakt, openbaar te laten maken.

4.4. Daarnaast verzoekt eiser om uitspraak te doen over de procesmatige gang van zaken. Eiser is van mening dat de manier waarop GS de Woo interpreteert op een aantal punten niet rechtmatig is, namelijk:

  1. Er ontbreken stukken.

  2. GS heeft op zichzelf staande stukken achtergehouden, omdat ze zogenoemd deel uitmaken van een verslag van de AvA van 4 december 2023.

  3. Ondanks het advies van de bezwarencommissie over de motivering inzake de persoonlijke levenssfeer en persoonlijke beleidsopvattingen, is daar niets van terechtgekomen, terwijl het bezwaar wel gegrond is verklaard. Er is enkel herhaald wat er in het primaire besluit is opgeschreven.

Juridisch kader

  1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit tot (gedeeltelijke) openbaarmaking op grond van de Woo. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Met toepassing van artikel 8:29 van de Awb heeft de rechtbank daarvoor kennis genomen van de niet-openbaargemaakte informatie voor zover hier in geschil.

6.1. Met het bestreden besluit heeft GS onder meer beslist dat de documenten genoemd onder 1 tot en met 6 in het primaire besluit niet (volledig) openbaar worden gemaakt. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.

6.2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en de heer [naam] en leden van de RvC 7. GS heeft de whatsapp-berichten tussen de heer [naam] en een ambtenaar en de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en twee leden van de RvC (documenten 7, 8 en 9) geweigerd openbaar te maken op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo (persoonlijke levenssfeer) en artikel 5.2 van de Woo (persoonlijke beleidsopvattingen in documenten van intern beraad).

7.1. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van deze documenten.

7.2. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geldt onder de Woo dat als er een belangenafweging moet worden gemaakt, het uitgangspunt van de Woo - openbaarheid is de regel - zwaar weegt. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer verzet zich tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt.[1]

7.2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft GS openbaarmaking van de namen van medewerkers van de Provincie kunnen weigeren. Deze medewerkers treden niet wegens hun functie in de openbaarheid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid in dit concrete geval zwaarder weegt.

7.2.2. Ten aanzien van de namen van de leden van de RvC heeft GS naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang bij openbaarmaking. GS heeft namelijk in de belangenafweging niet meegewogen dat hun namen al bekend waren in de media. Daarnaast heeft GS niet weersproken dat de leden van de RvC in de door hun ingediende zienswijze geen bezwaren hebben geuit tegen het openbaar maken van hun namen. Ook dit is een omstandigheid die GS bij de belangenafweging had moeten betrekken.

7.2.3. Verder heeft GS naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat de berichten, gelet op de inhoud daarvan, herleidbaar zijn tot bepaalde personen.

7.3. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo verstrekt een bestuursorgaan, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.

7.3.1. De rechtbank is van oordeel dat GS op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo terecht geheel heeft geweigerd de whatsapp-berichten met de heer [naam] openbaar te maken.

7.3.2. GS heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en de leden van de RvC enkel persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Naast persoonlijke beleidsopvattingen bevatten deze documenten naar het oordeel van de rechtbank ook feitelijkheden en andere onderdelen met een overwegend objectief karakter. Ter zitting heeft GS gesteld dat sprake is van verwevenheid van informatie. Dat is echter in het bestreden besluit niet vermeld en het is niet gemotiveerd.

7.4. Het voorgaande betekent dat aan de overwegingen in het bestreden besluit betreffende de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en de leden van de RvC een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank draagt GS op opnieuw te beoordelen welke onderdelen van deze documenten zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad en welke zijn aan te merken als feitelijkheden. Deze laatst genoemde onderdelen zal GS alsnog openbaar moeten maken, of GS zal moeten motiveren dat sprake is van zodanige verwevenheid van feitelijke gegevens met persoonlijke beleidsopvattingen dat dit weigering kan rechtvaardigen. GS zal daarbij ook moeten beoordelen of de namen van de leden van de RvC openbaar gemaakt kunnen worden.

Ontbrekende documenten 8. Eiser heeft gesteld dat GS niet alle documenten openbaar heeft gemaakt die onder zijn Woo-verzoek vallen. Eiser heeft specifiek gewezen op de e-mails die door een lid van de RvC worden genoemd in de zienswijze van 6 februari 2024.

8.1. GS heeft in reactie hierop overwogen dat in het Woo-verzoek nadrukkelijk en uitsluitend om e-mails met bijlagen wordt gevraagd, zodat de e-mails buiten de reikwijdte van dit beroep vallen. GS heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat geen van de in de zienswijze genoemde e-mails bijlagen bevatten.

8.2. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat het document toch onder het bestuursorgaan berust.[2]

8.3. De mededeling van GS dat er niet meer documenten zijn die onder het Woo-verzoek van eiser vallen, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Eiser heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat er toch meer documenten onder GS berusten. Eiser heeft niet betwist dat de e-mails genoemd in de overgelegde zienswijze van een commissaris geen bijlagen bevatten. Daarmee vallen zij niet onder het Woo-verzoek. Eiser heeft verder geen aanknopingspunten aangedragen dat er meer documenten onder GS berusten die wel onder het Woo-verzoek vallen.

Onderdelen van het verslag van de AvA van 4 december 2023 9. Nu GS onbetwist heeft gesteld dat de onderdelen bij het verslag van de AvA van 4 december 2023 openbaar zijn gemaakt, heeft GS terecht overwogen dat eiser geen belang meer heeft bij beoordeling van deze bezwaargronden en in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze grond.

Conclusie en gevolgen

  1. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, gelet op het onder 7.2.2, 7.2.3 en 7.3.2. geconstateerde motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu GS gedurende de beroepsfase niet alsnog aan de motiveringsplicht heeft voldaan, kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit niet in stand worden gelaten. Daarnaast ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat GS opnieuw zal moeten beoordelen welke onderdelen van de whatsapp-berichten tussen een ambtenaar en de leden van de RvC wel zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad en welke niet. GS zal ook opnieuw moeten beoordelen of de namen van de leden van de RvC openbaar gemaakt kunnen worden. Ook zal de rechtbank niet met een tussenuitspraak, zoals bedoeld in artikel 8:51a van de Awb, GS opdragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit, omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat GS een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft GS hiervoor zes weken.

10.1. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet GS aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

10.2. De rechtbank is niet gebleken van door eiser gemaakte proceskosten, zodat geen aanleiding bestaat om GS hierin te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 5 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht:

Artikel 8:29

Wet open overheid:

Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e

  1. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(…) e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

Artikel 5.2.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2915.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:781.


Voetnoten

Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2915.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:781.