ECLI:NL:RBZWB:2025:6109 - Geen aanvraag voor WOZ-beschikking buiten wettelijke uitzonderingen - 12 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat een WOZ-beschikking, behoudens wettelijke uitzonderingen, uitsluitend ambtshalve wordt gegeven. Een verzoek om de WOZ-waarde vast te stellen vóór de ambtshalve beschikking is geen aanvraag in de zin van de Awb, waardoor de dwangsomregeling wegens niet tijdig beslissen niet van toepassing is.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6113
tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 januari 2025 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.
- Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 17 januari 2025 waarin de rechtbank het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep dat ziet op de dwangsombeschikking ongegrond heeft verklaard.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft in een brief van 13 februari 2024 de heffingsambtenaar verzocht om de WOZ-beschikking 2024 voor het object [adres] in [plaats] niet hoger vast te stellen dan op € 335.000,-.
2.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 maart 2024 de WOZ-waarde (op een hoger bedrag) vastgesteld.
2.2. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar met een brief van 17 juli 2024 in gebreke gesteld. De heffingsambtenaar heeft daar op 22 augustus 2024 op gereageerd en stelt dat zij niet in gebreke is.
2.3. Belanghebbende heeft bij brief van 16 augustus 2024 beroep ingesteld, omdat de heffingsambtenaar volgens hem nog niet heeft beslist op de aanvraag van 13 februari 2024. De rechtbank heeft op 17 januari 2025 uitspraak gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 17 januari 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel
[1] is dat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is en het beroep dat ziet op de dwangsombeschikking ongegrond. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1. Belanghebbende voert in verzet aan dat uit de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) volgt dat er een aanvraag kan worden gedaan voor een WOZ-beschikking. Belanghebbende vindt dat de ambtshalve beschikking van 31 maart 2024 geen beschikking op zijn aanvraag van 13 februari 2024 is. Belanghebbende is van mening dat er nog geen beslissing op zijn aanvraag is genomen en de dwangsomregeling als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad bij een verzoek om vermindering van belasting de dwangsomregeling van toepassing is.
3.2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3. De rechtbank overweegt dat het systeem van de Wet WOZ met zich mee brengt dat de waarde van de woning ieder jaar opnieuw wordt vastgesteld. Een WOZ-beschikking wordt dan ook, behoudens uitzonderingen die in de Wet WOZ zijn gemaakt, alleen ambtshalve gegeven.
3.4. Belanghebbende stelt dat de WOZ-waarde lager moet worden vastgesteld, omdat er sprake is van overlast van vrachtverkeer. De heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende dit niet meegewogen bij de ambtshalve beschikking en heeft in zijn aantekeningen voor een hoorzitting over de WOZ-waarde van een eerder jaar gevraagd dat voor 2024 te doen met overneming van de waarde die belanghebbende wenst. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een uitzondering als bedoeld in de Wet WOZ.
3.5. De bijzondere wetgeving in de Wet WOZ krijgt voorrang boven de algemene wetgeving in de Awb. De rechtbank is dan ook van oordeel dat buiten de in de Wet WOZ genoemde gevallen geen aanvraag tot een WOZ-beschikking kan worden gedaan. Belanghebbende kan tegen de ambtshalve beschikking bezwaar en beroep instellen.
3.6. Anders dan door belanghebbende ter zitting bepleit, kan het verzoek van 13 februari 2024 ook niet worden gezien als aanvraag tot vermindering van belasting, omdat het verzoek werd gedaan op een moment waarop de WOZ-waarde voor dat jaar nog niet (ambtshalve) was bepaald en daarom ook de hoogte van de belasting nog niet was vastgesteld.
Conclusie en gevolgen
- De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 januari 2025. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
4.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders , rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier, op 12 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Dit volgt uit artikel 8:54 van de Awb.