ECLI:NL:RBZWB:2025:6100 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 12 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7056 PW
(gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.
- Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van de eerder aan eisers toegekende algemene bijstand per 6 april 2023 en de bijzondere bijstand voor de kosten van eerste maand huur en woninginrichting op grond van de Participatiewet (PW). Eisers zijn het daar niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college terecht het recht van eisers op algemene en bijzondere bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd.
Procesverloop
-
Het college heeft bij besluit van 27 mei 2024 (primair besluit 1) besloten de algemene bijstandsuitkering per 6 april 2023 in te trekken, vanwege schending van de inlichtingenplicht. Daarnaast is ook het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van eerste huur en woninginrichting ingetrokken.
-
Bij besluit van 30 mei 2024 (primair besluit 2) heeft het college eisers meegedeeld dat eisers € 16.078,77 bruto moeten terugbetalen over de periode van 6 april 2023 tot en met 31 december 2023. Daarnaast moeten zij € 8.711,70 netto terugbetalen over de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 mei 2024.
-
Bij besluit van 30 mei 2024 (primair besluit 3) is de bijzondere bijstand van
€ 11.457,25 over de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 teruggevorderd.
-
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
-
Bij uitspraak van 27 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
[1] -
De bezwaren zijn met het bestreden besluit van 12 september 2024 ongegrond verklaard.
7.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
7.2. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.
7.3. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten en omstandigheden 8. Eisers zijn afkomstig uit Syrië en ontvangen sinds 6 april 2023 gezamenlijk een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Het vermogen werd vastgesteld op € 0,-. Het restant vrij te laten vermogen was € 15.210,-.
8.1. Daarnaast hebben zij ook bijzondere bijstand ontvangen voor de kosten van de eerste maand huur en de woninginrichting.
8.2. Op 4 oktober 2023 heeft het college een melding gekregen van de contactpersoon van eisers. Eisers zouden vaak verblijven in het buitenland en een advocatenkantoor in Syrië hebben.
8.3. Naar aanleiding van de melding is een rechtmatigheidsonderzoek gestart. Het college heeft onder meer gegevens, waaronder bankafschriften, opgevraagd. Het college heeft getracht het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) nader onderzoek te laten doen in Syrië. Dat kon echter door de oorlogssituatie niet worden uitgevoerd. Op 21 december 2023 vond een gesprek met eisers plaats bij het college. In dit gesprek hebben eisers verklaard in Syrië een woning te bezitten en een auto te hebben verkocht. Het college heeft besloten de bijstandsuitkering en de bijzondere bijstand in te trekken en terug te vorderen.
Bestreden besluit
- Het college stelt zich op het standpunt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, door niet te melden dat zij eigenaar zijn van een stuk grond met een woning in Syrië en voorheen eigenaar waren van een auto. Het college mocht daarbij uitgaan van de verklaring van eisers. De latere ontkenning van eisers dat sprake was van eigendom van de woning wordt niet gevolgd en deze is ook niet onderbouwd met stukken. De waardes van de woning en auto zijn niet vast te stellen. Omdat eisers geen melding hebben gemaakt van deze vermogensbestanddelen en zij, ondanks herhaald verzoek, geen controleerbare en objectieve bewijsstukken hebben overgelegd over de waarde van de zaken, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Daarom zijn de algemene en bijzondere bijstand terecht ingetrokken. Het college ziet geen dringende redenen om af te zien van de terugvordering.
Beroepsgronden
- Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij stellen dat zij geen eigenaar waren of zijn van een woning in Syrië en in dat opzicht de inlichtingenplicht dus niet hebben geschonden. Het college gaat ten onrechte enkel uit van de verklaring van eisers van 21 december 2023, waar niet duidelijk uit blijkt dat eiser ook heeft bedoeld dat hij de juridische eigenaar was van een woning in Syrië. Het betreft een familiehuis, waar eisers geen rechten aan konden ontlenen. Eisers verwijzen naar de verklaringen van het Ministerie van Lokaal Bestuur en Milieu van de Syrische Arabische Republiek, waarin staat dat eisers op 4 juni 2024 geen onroerend goed op hun naam hadden staan. Het is aan het college om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Het feit dat het IBF geen onderzoek in Syrië kon verrichten komt voor risico van het college.
10.1. Eisers erkennen dat zij in het bezit waren van een auto en dat zij hiermee de inlichtingenplicht hebben geschonden. Deze is echter zwaar beschadigd bij een ongeval. De auto is op 15 september 2023 verkocht aan een derde partij, voor een bedrag van 90 miljoen Syrische pond, op dat moment omgerekend € 6.485,47. Zij hebben hiertoe een verkoopcontract en de gewaarmerkte vertaling van het contract overgelegd. De Syrische pond is vanaf augustus 2023 enorm in waarde gedaald. De waarde van de auto is gelijk gebleven, ongeacht de waarde van de Syrische pond. De waarde van € 32.804,- bij aanvang van de bijstandverlening waarvan het college uitgaat is niet realistisch. Gelet op de verkoopprijs zou het vermogen niet boven het vrij te laten vermogen zijn uitgekomen.
Oordeel van de rechtbank 11. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
11.1. De rechtbank beoordeelt of het college de algemene bijstandsuitkering van eisers over de periode van 6 april 2023 tot 27 mei 2024 en de bijzondere bijstand terecht heeft ingetrokken. Hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden? 12. Voor het recht op bijstand geldt de inlichtingenplicht, die inhoudt dat een belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand.
12.1. Besluiten tot intrekking en terugvordering van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten, waarbij het aan de bijstandsverlenende instantie is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie rust.
12.2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bezit van een woning en een auto van belang is bij de beoordeling van het recht op bijstand. Evenmin is in geschil dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot de auto. Wel in geschil is of sprake is van schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot de woning. Het college stelt dat dit het geval is en baseert zich daarbij op de verklaring van eisers tegenover toezichthouders van 21 december 2023.
12.3. Eisers hebben onder meer het volgende verklaard: "U vraagt mij waar ik daar heb verbleven? ik heb familieleden in Libanon, de kinderen van mijn zus wonen in Libanon en ik heb bij hen gebleven. Ik heb niet in een hotel gezeten. In [plaats 2] verbleef ik in ons eigen huis, de plek heet [wijknaam] . Het is een achterwijk, de huizen zijn daar goedkoop en het is niet een dure wijk. U vraagt mij of ik bezitter ben van de woning. Meneer geeft aan, ja. Na het voorlezen wil ik aanvullen in [plaats 2] het huis staat op mijn naam en op de naam van mijn zwager. Ik ben al 30 jaar advocaat. Een stukje grond heb ik van mijn broer geërfd en hierop een huis laten bouwen. Ik wil een keer gaan kijken wat ik dan kan verkopen in Syrië, ik heb daar een huis en een auto en die wil ik verkopen. Na het voorlezen wil ik aanvullen, mijn broer is op 11 juli 1992 overleden. Dat huis heb ik geërfd, op de begane grond, en daar heb ik nog opgebouwd. Hij is overleden en had verder geen kinderen. Hij heet [persoon] . Hij heeft het huis in 1982 gebouwd. Mijn zoon zit in [plaats 3] en dat heeft mij € 3.000,- gekost en om hem hier naar toe te halen kost dat € 10.000,00, dus vandaar dat ik mijn huis en auto wil verkopen in Syrië.”
"U vraagt mij of ik de auto nog in bezit heb of dat ze is verkocht, omdat dit niet duidelijk is. De auto is verkocht, met dat geld hebben we onze zoon geholpen daar. De auto is 10.000 euro waard, wij hebben een voorschot gekregen, dat is 2500 euro. Het is een oude auto, maar de auto’s in Syrië zijn kostbaar. U vraagt mij of ik het resterende bedrag nog op de rekening krijg? De tolk geeft aan dat het hem ook niet duidelijk wordt. We stellen opnieuw de vraag voor hoeveel euro hij de auto heeft verkocht in Syrië. De auto is verkocht voor € 3000,-... In totaal 10.000, -- er is 3000,-- betaald en we moeten nog 7000,-- euro uitbetaald krijgen. U vraagt mij het adres op te schrijven van de woning in Syrië. Dat zal ik nu hier ter plekke doen. Ik schrijf het in het Arabisch op. U vraagt mij het voor te lezen. [plaats 2] , Wijk [wijknaam] , achter het tankstation [naam] . Er is geen huisnummer, omdat het een illegaal gebouw betreft. Het huis is voor mij en voor mijn zwager".
12.4. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB
12.5. Uit de verklaring van eisers blijkt dat er meerdere malen en gedetailleerd is verklaard dat eiser in Syrië een stuk grond met daarop een woning bezit. Daarnaast heeft hij aangegeven de woning te willen verkopen. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring is afgelegd met behulp van een tolk. Het verslag van het gesprek van 21 december 2023 is door eisers ondertekend. Uit het verslag van de verklaring blijkt dat zij de mogelijkheid hebben gehad hun verklaring aan te vullen of te wijzigen en zij hiervan ook gebruik hebben gemaakt. Op de laatste twee pagina's van het verslag is bovendien onder meer opgenomen dat eisers alle vragen naar waarheid hebben beantwoord, dat zij kennis hebben genomen van hun verklaring alvorens deze te ondertekenen, dat zij de verklaring goed hebben begrepen, en dat de verklaring vrijwillig is ondertekend. Zij hebben ook bevestigd dat zij de tolk goed hebben begrepen en dat de tolk de juiste taal, dan wel het juiste dialect heeft gesproken.
12.6. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van deze verklaring en kunnen eisers aan deze verklaring worden gehouden. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen. De (impliciete) stelling van eisers dat de tolk wellicht onjuist heeft vertaald of dat de verklaring onjuist wordt geïnterpreteerd, gaat, gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de rechtbank niet op. De later ingenomen stelling dat sprake is van een familiehuis en dat daarom de woning nooit tot het vermogen van eisers heeft behoord slaagt evenmin. Deze stelling is niet met objectieve gegevens onderbouwd en is bovendien in strijd met bovengenoemde verklaring, waarbij eiser heeft verklaard dat het zijn woning is en hij van plan is deze te verkopen.
12.7. Het college heeft naar aanleiding van de verklaring van eisers hen diverse malen schriftelijk verzocht om nadere informatie over de woning aan te leveren, waaronder bewijsstukken van de eigendom van de woning en een waardebepaling. Eisers hebben deze stukken niet verstrekt.
12.8. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat zij geen huis bezitten in Syrië gewezen op een tweetal verklaringen van het Ministerie van Lokaal Bestuur en Milieu, waarin staat vermeld dat op 4 juni 2024 geen onroerend goed op naam van eiser in [plaats 2] is gevonden. Met het college en zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat aan deze stukken geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Uit deze stukken blijkt namelijk niet of verzoeker ten tijde van de bijstandsverlening, die liep tot 27 mei 2024, onroerend goed op naam had staan, omdat de grond met woning kan zijn verkocht vóór 4 juni 2024.
12.9. Eisers hebben ter zitting onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB
12.10. Gelet op het voorgaande heeft het college terecht gesteld dat eisers de inlichtingenplicht met betrekking tot de woning en de auto hebben geschonden.
Intrekking bijstand 13. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
13.1. Het college stelt terecht dat eisers geen stukken met betrekking tot de waarde van de woning hebben overgelegd, wat wel op hun weg had gelegen. Volgens vaste rechtspraak
13.2. Reeds om deze reden heeft het college kunnen concluderen dat het recht op bijstand niet was vast te stellen.
13.3. Het college stelt zich (primair) op het standpunt dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt wat de waarde van de auto was. Eisers hebben in hun verklaring aangegeven een bedrag van € 10.000,- te hebben ontvangen voor de auto. In bezwaar en beroep hebben eisers gesteld dat een bedrag van € 6.485,47 is ontvangen. Ze hebben daartoe een koopcontact overgelegd met vermelding van een koopprijs van 90 miljoen Syrische pond en gewezen op de wisselkoers.
13.4. De rechtbank is van oordeel dat, ook als van een verkoopbedrag van € 6.485,47 zou worden uitgegaan, dit eisers niet kan baten, omdat het college, gelet op wat hiervoor over de woning is vermeld, het recht op bijstand niet kan vaststellen.
13.5. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Eisers zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat als zij wel aan de inlichtingenplicht hadden voldaan, zij recht op bijstand zouden hebben. Het college heeft het recht op algemene en bijzondere bijstand daarom terecht ingetrokken.
Terugvordering 14. Eisers hebben geen gronden gericht tegen de terugvordering. De rechtbank zal hier dan ook niet over oordelen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht de algemene en bijzondere bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier op 11 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 11, eerste lid Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. (…)
Artikel 54, derde lid Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand (…) Artikel 58
- Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Zie ECLI:NL:RBZWB:2024:6007
Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:1547
Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:1029
Vergelijk ECLI:NL:CRVB:2018:4121
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8502
Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:3397