Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats Breda

Parketnummer : 02-199077-25 raadkamernummer : 25-014618 datum : 2 september 2025

Beslissing op de vordering van de officier van justitie ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) er toe strekkende dat het in beslag genomen voorwerp, toebehorende aan:

[belanghebbende], geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats], wonende te [woonadres].

advocaat: mr. drs. L. Verheuvel te (4331 CB) Middelburg, Lange Noordstraat 29.

door de rechtbank onttrokken aan het verkeer wordt verklaard.

Procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

De vordering is behandeld in raadkamer op 19 augustus 2025. Gehoord is de officier van justitie mr. C.P.G. Tax.

De belanghebbende en zijn advocaat mr. drs. L. Verheuvel zijn behoorlijk opgeroepen, maar - met bericht van verhindering - niet in raadkamer verschenen.

Bevoegdheid

De rechtbank is bevoegd tot het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), aangezien de zaak bij deze rechtbank had kunnen worden vervolgd.

Ontvankelijkheid

In artikel 36b, eerste lid, aanhef en onder 4º Sr is de mogelijkheid geopend om voorwerpen bij afzonderlijke rechterlijke beschikking aan het verkeer te onttrekken, op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 Sv. Dit artikel ziet ook op levende have, zoals een hond.

De belanghebbende werd verdacht van het overtreden van artikel 425 lid 2 Sr. De inhoudelijke strafzaak is door het Openbaar Ministerie beoordeeld en er is besloten om de belanghebbende niet verder te vervolgen en de strafzaak tegen belanghebbende is geseponeerd. Er moet aldus van uit worden gegaan dat niet meer tot vervolging van de belanghebbende zal worden overgegaan.

De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vordering tot onttrekking aan het verkeer.

Beoordeling van de vordering

De vordering strekt tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen hond.

Op grond van de kennisgeving van inbeslagneming en de behandeling in raadkamer is voldoende vast komen te staan dat de inbeslaggenomen hond toebehoort aan belanghebbende.

Blijkens artikel 36c onder 2 Sr zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer alle voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan en die van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Blijkens artikel 36d Sr zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

Met het “feit” in artikel 36c en 36d Sr wordt een strafbaar feit bedoeld. De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechter moeten vaststellen dat het in beslag genomen voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

De hond van belanghebbende is in beslag genomen naar aanleiding van een bijtincident op 15 mei 2025. Hierbij is een zevenjarige jongen door de hond in zijn hoofd gebeten. De jongen wilde een bal uit de achtertuin van belanghebbende halen en heeft daarbij de poort naar de achtertuin geopend waarna de hond van belanghebbende de jongen in zijn hoofd heeft gebeten. De Universiteit Utrecht heeft onderzoek gedaan naar de hond en geconcludeerd dat de risico’s van het aanwezig zijn van de hond in het maatschappelijk verkeer te groot zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ongecontroleerd bezit van de hond in strijd is met het algemeen belang.

In deze zaak ontbreekt echter de relatie met een strafbaar feit. De belanghebbende werd aanvankelijk verdacht van het overtreden van artikel 425 lid 2 Sr (niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier). Het Openbaar Ministerie heeft de inhoudelijke strafzaak beoordeeld en heeft besloten om belanghebbende niet verder te vervolgen, omdat op basis van de feiten en omstandigheden niet kon worden vastgesteld dat er ten tijde van het bijtincident sprake was van een “gevaarlijk dier” in de zin van de wet. Ook was het volgens de officier van justitie de vraag of belanghebbende verwijtbaar had gehandeld door de poort naar zijn tuin niet op slot te doen. De zaak is geseponeerd vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.

Nu niet is gebleken van een strafbaar feit, is niet voldaan aan de vereisten voor onttrekking aan het verkeer. Het feit dat het ongecontroleerd bezit van de hond in strijd is met het algemeen belang, is niet toereikend voor toewijzing van de vordering.

De rechtbank merkt op dat het beslag hiermee nog niet is geëindigd. Het bestuursrecht biedt de burgemeester mogelijk verdergaande bevoegdheden ten aanzien van het beslag op een hond, maar dat is in deze procedure niet aan de orde.

Beslissing

De rechtbank:

  • wijst af de vordering van de officier van justitie.

Deze beslissing is genomen door mr. R.H.M. Pooyé, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 2 september 2025.

De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.

INFORMATIE RECHTSMIDDEL Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).