ECLI:NL:RBZWB:2025:6063 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 11 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/6940 tot en met 24/6946
erven van [belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbenden
(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 augustus 2024.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbenden navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor de jaren 2010 tot en met 2016.
1.2. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbenden zijn opgelegd. Meer specifiek is daarbij in geschil of erflaatster kon worden aangemerkt als fiscaal inwoner van Nederland. Verder is in geschil of sprake is van schending van het hoorrecht. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat het hoorrecht niet is geschonden. Verder is de rechtbank van oordeel dat erflaatster zowel op grond van nationaal recht als voor verdragsdoeleinden aangemerkt kon worden als inwoner van Nederland zodat het heffingsrecht voor Nederland niet wordt beperkt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- Erflaatster had de Nederlandse nationaliteit. Zij is in 1975 naar de Verenigde Staten geëmigreerd en heeft daar gewoond en gewerkt in New York. In 2001 heeft ze een woning in Florida gekocht. In 2005 heeft ze haar woning in New York verkocht en de woning in Florida in gebruik genomen.
3.1. Erflaatster heeft op 7 juli 2005 een appartement in [plaats 2] in Nederland geleverd gekregen. Zij had daar en in de omgeving diverse familieleden wonen. In de periode van 24 december 2004 tot en met 9 augustus 2005 was in de Basisregistratie Natuurlijke Personen (BRP) een woonadres in New York bekend. Erflaatster stond vanaf 10 augustus 2005 op het adres in [plaats 2] ingeschreven in de BRP. Over het belastingjaar 2005 heeft erflaatster een migratie-aangifte ingediend.
3.2. In een verklaring van de executeur in de Verenigde Staten staat dat erflaatster vanaf 2005 de zomermaanden in Nederland en de wintermaanden in Florida doorbracht.
3.3. De executeur heeft tevens verklaard dat erflaatster over een zogeheten green card beschikte. Op 8 augustus 2015 is volgens de verklaring deze green card beëindigd en heeft erflaatster de woning in Florida verkocht en al haar spullen naar Nederland verscheept.
3.4. Erflaatster ontving in de jaren 2010 tot en met 2016 een AOW-uitkering en had drie Nederlandse bankrekeningen. Daarnaast had zij bankrekeningen in de Verenigde Staten.
3.5. Erflaatster is overleden op [datum] 2020. Over de jaren 2012 tot en met haar overlijden heeft zij in Nederland aangiften IB/PVV gedaan als binnenlands belastingplichtige. In deze aangiften waren geen Amerikaanse bankrekeningen opgenomen.
3.6. Belanghebbenden, de erven, hebben op 1 juli 2021 een inkeermelding gedaan voor de bankrekeningen in de Verenigde Staten. Naar aanleiding daarvan zijn voor de jaren 2010 tot en met 2016 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. De correcties zijn als volgt weer te geven (in euro’s):
3.7. Tegen de navorderingsaanslagen is door de gemachtigde van belanghebbenden een bezwaarschrift ingediend. Gemachtigde heeft verzocht om te worden gehoord.
3.8. De inspecteur heeft in zijn brief van 4 juni 2024 drie datavoorstellen genoemd voor een hoorgesprek. De gemachtigde schrijft in zijn brief van 21 juni 2024 dat hij verhinderd is op deze drie data. In zijn e-mail van 23 juli 2024 noemt de inspecteur drie nieuwe data voor een hoorgesprek. Op 13 augustus 2024 laat de gemachtigde per e-mail weten dat hij daarover contact zal opnemen.
3.9. In zijn e-mail van 13 augustus 2024 doet de inspecteur twee nieuwe datavoorstellen voor een hoorgesprek. De gemachtigde bericht op 14 augustus 2024 dat hij op maandag 26 augustus 2024 om 15:00 beschikbaar is en dat hij de inspecteur dan zal bellen. De inspecteur bevestigt deze afspraak diezelfde dag via e-mail.
3.10. Op 26 augustus 2024 om 15:00 heeft de gemachtigde de inspecteur niet gebeld. De inspecteur heeft de gemachtigde daarom om 15:01 gebeld, maar er is geen verbinding tot stand gekomen.
3.11. Op 30 augustus 2024 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbenden afgewezen.
Motivering
- Belanghebbenden stellen dat op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten
[1] (het Verdrag) geen heffingsrecht aan Nederland toekomt. Daarnaast verzoeken zij om een onderlinge overlegprocedure. Verder is het hoorrecht geschonden zodat de beroepszaken moeten worden terugverwezen naar de inspecteur.
4.1. De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbenden gemotiveerd bestreden en stelt dat erflaatster op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) fiscaal inwoner van Nederland was. Verder wordt het heffingsrecht voor Nederland niet door het Verdrag beperkt volgens de inspecteur, en is er geen sprake van schending van het hoorrecht.
Schending hoorrecht
4.2. Belanghebbenden voeren aan dat zij onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld door de inspecteur om te worden gehoord en dat daarom de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en de zaken moeten worden terugverwezen naar de inspecteur. De inspecteur weerspreekt de stelling van belanghebbenden en stelt dat hij belanghebbenden meermaals in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
4.3. De rechtbank overweegt dat de inspecteur de gemachtigde van belanghebbenden in zijn brief en e-mails in totaal acht opties met data heeft gegeven voor een hoorgesprek. Vervolgens heeft gemachtigde zes data afgewezen en een afspraak gemaakt voor 26 augustus 2024 om 15:00 uur. Afgesproken was dat gemachtigde op die datum en tijdstip zelf telefonisch contact zou opnemen met de inspecteur. Dit is echter niet gebeurd waarop de inspecteur de gemachtigde die dag om 15:01 uur heeft gebeld. Deze verbinding is niet tot stand gekomen.
4.4. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur voldoende inspanningen heeft verricht om de gemachtigde van belanghebbenden te horen. De enkele stelling van gemachtigde dat hij op de afgesproken datum niet in de gelegenheid was om het hoorgesprek te voeren en dat hij de dag erna de inspecteur heeft teruggebeld maar geen gehoor kreeg, doet daar niet aan af. De gemachtigde heeft zich niet afgemeld voor de gemaakte belafspraak en heeft ook niet om uitstel verzocht. Ook heeft geen e-mailverkeer plaatsgevonden om een nieuwe afspraak te plannen. Belanghebbenden zijn daarom voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord zodat geen sprake is van schending van de hoorplicht.
Heffingsbevoegdheid
4.5. De rechtbank stelt voorop dat als binnenlands belastingplichtige wordt aangemerkt een natuurlijk persoon die in Nederland woont (artikel 2.1, lid 1, letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001; Wet IB 2001). Een binnenlands belastingplichtige wordt in Nederland in de belastingheffing betrokken naar zijn wereldinkomen.
4.6. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, lid 1, AWR wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt (zie Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824). De bewijslast dat belanghebbende als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt, rust op de inspecteur.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat erflaatster, gelet op de feiten en omstandigheden, vanaf medio 2005 een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat zij vanaf juli 2005 een woning had in [plaats 2], daar ook stond ingeschreven in het BRP, en daar verbleef. Ook haar familie woonde daar in de omgeving. Daarnaast heeft erflaatster in de migratie-aangifte over het jaar 2005 opgenomen dat zij tot 10 augustus 2005 in de Verenigde Staten woonde.
4.8. Hetgeen belanghebbenden daartegen hebben ingebracht, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank leidt uit de stukken af dat erflaatster in de wintermaanden in Florida verbleef. Deze feiten doen echter geen afbreuk aan de duurzame band van persoonlijke aard die erflaatster met Nederland heeft. Voor de beoordeling van de woonplaats in de zin van artikel 4, lid 1, AWR is niet van belang in welk land het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich bevindt, zodat de rechtbank in dat kader geen afweging hoeft te maken met welk land erflaatster de sterkste band heeft.
4.9. Vervolgens dient te worden beoordeeld of erflaatster voor verdragsdoeleinden als inwoner van Nederland dan wel als inwoner van de Verenigde Staten dient te worden aangemerkt. De rechtbank acht aannemelijk dat erflaatster over een green card beschikte. Deze green card behoort niet tot de stukken, maar gelet op de overige stukken uit het dossier is de rechtbank van oordeel dat zij deze daadwerkelijk had. Op basis van wetgeving van de Verenigde Staten wordt zij daardoor aangemerkt als ‘permanent resident’ van de Verenigde Staten en kwalificeert zij op basis van fiscale wetgeving in de Verenigde Staten als inwoner. Deze green card verliep volgens belanghebbenden zelf op 8 augustus 2015 zodat vanaf dat moment erflaatster op basis daarvan niet meer kan worden aangemerkt als inwoner van de Verenigde Staten. Vanaf 8 augustus 2015 dient belanghebbende dus voor verdragsdoeleinden enkel als inwoner van Nederland te worden beschouwd.
4.10. Nu de rechtbank van oordeel is dat erflaatster tot 8 augustus 2015 als inwoner kan worden aangemerkt van zowel Nederland als van de Verenigde Staten dient de rechtbank voor die periode te beoordelen van welk land erflaatster inwoner is voor de toepassing van het Verdrag op grond van de zogenoemde tie-breaker van artikel 4, tweede lid, van het Verdrag.
4.11. Op grond van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon, indien hij inwoner is van beide Staten, geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Onderdeel b bepaalt voor zover hier van belang dat, indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, hij geacht wordt inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft.
4.12. De bewijslast rust voor dit punt op belanghebbenden. Vaststaat dat erflaatster zowel in Nederland als tot medio augustus 2015 in Florida een duurzaam tehuis tot haar beschikking had. Echter, belanghebbenden hebben niet een voldoende onderbouwd inzicht verstrekt in de persoonlijke betrekkingen die erflaatster heeft gehad in de Verenigde Staten en hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat in de Verenigde Staten economische activiteiten van enige betekenis hebben plaatsgevonden, buiten het aanhouden van een aantal bankrekeningen. Er zijn onvoldoende gegevens om te kunnen concluderen dat erflaatster het middelpunt van haar levensbelangen in de Verenigde Staten had. Ook acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat erflaatster gewoonlijk in de Verenigde Staten verbleef. De rechtbank leidt uit het dossier af dat ze enkel nog in de winter naar Florida ging om te golfen. De executeur schrijft in zijn verklaring van 8 juli 2023 dat er niet een specifiek patroon was met betrekking tot haar verblijf tijdens de winters in Florida. Ook schrijft hij dat zij zich in Nederland wilde vestigen. De rechtbank is daarom van oordeel, gelet op alle feiten en omstandigheden, dat niet aannemelijk is gemaakt dat de persoonlijke en economische betrekkingen van erflaatster het nauwst waren met de Verenigde Staten noch dat zij gewoonlijk in de Verenigde Staten verbleef. Erflaatster moet dus ook voor verdragsdoeleinden voor de periode tot 8 augustus 2015 worden aangemerkt als inwoner van Nederland.
4.13. Dit betekent dat het heffingsrecht voor Nederland ten aanzien van de onderhavige belastingjaren niet wordt beperkt door het Verdrag.
4.14. Belanghebbenden hebben de hoogte van de navorderingsaanslagen verder niet bestreden. De navorderingsaanslagen zijn daarom terecht en naar de juiste bedragen opgelegd.
4.15. Belanghebbenden hebben verzocht om een onderlinge overlegprocedure. Het is echter niet aan de rechtbank om een dergelijke procedure te starten.
Conclusie en gevolgen
De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen in stand blijven. Belanghebbenden krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 11 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Belastingverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.