ECLI:NL:RBZWB:2025:6058 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 11 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/4737 tot en met 24/4744
beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: mr. R. van Minnen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
De verzoeken
- De inspecteur heeft met dagtekening 22 november 2024 een verweerschrift met bijlagen ingediend, waarvan bijlagen 1 en 2 geschoond zijn.
Bijlage 1 omvat de projectstukken van het project CRS (Common Reporting Standard) en bestaat uit:
( b) Projectplan CRS algemeen versie 23 januari 2024
-
Projectplan CRS niet-natuurlijke personen van 9 september 2021
-
Powerpoint CRS van 13 september 2021
-
Powerpoint CRS van oktober 2021
-
Memo CRS (en FATCA) – opvragen achterliggende (originele) brongegevens bij Gegevensloket CAP van 7 maart 2023
-
Projectlogboek CRS programmamanager
-
Projectlogboek CRS projectleider niet-natuurlijke personen
-
Projectlogboek CRS projectleider natuurlijke personen
Bijlage 2 omvat een memo “Aandachtspunten projecten Verhuld Vermogen van 27 september 2002.
1.1. De inspecteur heeft daarnaast bij brief van 28 november 2024 de rechtbank verzocht om beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Awb en heeft de ongeschoonde versies van de onder 1 genoemde bijlagen aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank verstrekt.
1.2. De inspecteur heeft de verzoeken toegelicht en heeft als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb een aantal hoofdredenen opgegeven. Deze redenen houden kort weergegeven het volgende in:
1.3. Bij brief van 23 december 2024 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om beperkte kennisneming en verklaard niet akkoord te gaan met geheimhouding dan wel beperkte kennisneming van de stukken.
Overwegingen
Geen zitting
- Belanghebbende heeft verzocht om een behandeling op een zitting van de geheimhoudingskamer. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.
[1] De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding en een zitting in het kader van deze geheimhoudingsprocedure weinig zal toevoegen.
Kader voor beoordeling
2.1. De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat deze stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig, maar met onleesbaar gemaakte delen, aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
2.2. Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
2.3. De inspecteur heeft zich beroepen op beperkte kennisneming (variant b). In artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van de belastingplichtige. Belanghebbende heeft die toestemming niet verleend. De geheimhoudingskamer zal daarom uitsluitend beoordelen of geheimhouding gerechtvaardigd is (variant a).
2.4. Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid worden betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
Persoonsgegevens van (belasting)ambtenaren (reden A)
2.5. Op verschillende pagina’s van de geschoonde stukken zijn persoonsgegevens van Nederlandse (belasting)ambtenaren, waaronder namen, telefoonnummers en e-mailadressen, om redenen van privacy onleesbaar gemaakt.
2.6. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat het belang van bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De inspecteur heeft de persoonsgegevens in de geheimgehouden stukken met zogenaamde ‘NN-nummers’ anoniem aangeduid en een met deze nummers corresponderende lijst aan de geheimhoudingskamer overgelegd. Daardoor zijn de ambtenaren individualiseerbaar en zouden zij als ‘te horen personen’ in de hoofdzaak kunnen worden aangewezen. Voor de onleesbaar gemaakte passages geldt daarom dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
(Persoons)gegevens van derden en informatie over derden (reden B)
2.7. Op verschillende pagina’s van de geschoonde stukken zijn (persoons)gegevens van derden, waaronder namen van natuurlijke personen en rechtspersonen, RSIN-nummers, rekeningnummers, saldo-informatie, postadressen en e-mailadressen om redenen van privacy onleesbaar gemaakt.
2.8. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer is dit in beginsel gerechtvaardigd, omdat ook daarvoor geldt dat geheimhouding van die gegevens aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende in deze zaak bij kennisneming daarvan. Dat kan anders zijn indien de inhoud van die passages ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het (verdedigings)belang van belanghebbende in gedrang zou kunnen komen, maar dat is de geheimhoudingskamer hier niet gebleken. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat belanghebbende door het geheimhouden van deze gegevens – gelet op de aard en inhoud ervan – niet wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding op dit punt dan ook toe.
Effectieve controle en controlestrategie (reden C1), effectieve en efficiënte werkwijze (C2) en het voorkomen van calculerend en/of anticiperend gedrag van belastingplichtigen (C3)
2.9. De inspecteur stelt ten aanzien van de geheimgehouden delen dat sprake is van stukken van controle-strategische aard die niet alleen het onderhavige project raken, maar ook andere projecten die vallen onder het programma Verhuld Vermogen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan mogelijk nieuw te starten projecten. Verder gaat het om passages waarin aanwijzingen worden gegeven over de wijze van klantbehandeling, voorschriften en tips over de toe te passen tactiek en methodiek om aangiften en verklaringen van belanghebbenden te toetsen.
2.10. De geheimhoudingskamer overweegt dat het belang van vrije bepaling van de (controle)strategie en procespositie een belang kan zijn dat geheimhouding van stukken kan rechtvaardigen. Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet bij belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen. Dat is de geheimhoudingskamer echter hier niet gebleken. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer is, gelet op de aard en inhoud van de onleesbaar gemaakte passages, in beginsel geheimhouding gerechtvaardigd van de geschoonde delen van de stukken aangezien ook de inspecteur recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van het bepalen van de (controle)strategie en intern beraad. Verder hebben de geschoonde passages betrekking op de effectiviteit van het door de Belastingdienst uit te oefenen toezicht op de naleving van belastingwetten. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat deze redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van deze geschoonde passages.
2.11. Voor wat betreft de passages die zien op gegevens omtrent de ingeplande capaciteit van medewerkers binnen de Belastingdienst is de geheimhoudingskamer ook van oordeel dat het belang van de Belastingdienst zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die delen. De geheimhoudingskamer neemt daarbij in overweging dat het niet duidelijk is waarom belanghebbende er belang bij zou hebben om kennis te nemen van de informatie met betrekking tot de bezettingsgraad bij de Belastingdienst. Voor de Belastingdienst is dit belang wat groter, met name met betrekking tot mogelijk anticiperend gedrag van belastingplichtigen, alhoewel de betreffende informatie inmiddels ook wat verouderd is. Alle belangen tegen elkaar afwegende is de geheimhoudingskamer echter van oordeel dat ook deze passages geheim kunnen blijven.
Persoonlijke opvattingen en niet voor de individuele zaak relevante informatie (reden D)
2.12. De inspecteur heeft in bijlage 2 met betrekking tot een aantal passages een beroep gedaan op deze reden. De geheimhoudingskamer ziet echter geen reden anders dan in het kader van informatie met betrekking tot een effectieve controle en controlestrategie. De geheimhoudingskamer heeft deze passages reeds hiervoor behandeld onder reden C.
Overige passages
2.13. Voor enkele specifiek vermelde passages in stuk 7, 8 en 9 geldt dat deze zijn zwartgelakt omdat deze niet zien op het project CRS. De passages zijn niet voorzien van een letter A, B, C of D. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat dit passages zijn die niet van belang zijn voor de onderhavige zaak zodat ook deze passages geheim gehouden kunnen blijven.
Conclusie en gevolgen
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding gerechtvaardigd is.
Beslissing
De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze beslissing is genomen door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 11 september 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze beslissing is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.
Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.