Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6033 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 10 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:603310 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/5243

[belanghebbende] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen , de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 mei 2024.

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 1.314,01, met [aanslagnummer].

1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam 1] en [naam 2] .

Feiten

  1. Belanghebbende was in 2022 eigenaar van de woning aan [adres] te [plaats] .

2.1. Belanghebbende had in het belastingjaar zijn hoofdverblijf in de gemeente Amsterdam.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2022 heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag forensenbelasting terecht opgelegd. Wel heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Gemeubileerde woning

  1. Op basis van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Van die bevoegdheid heeft de raad van de gemeente Vlissingen gebruik gemaakt door een soortgelijke bepaling op te nemen in artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting Vlissingen 2022 (de Verordening).

4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of belanghebbende een gemeubileerde woning meer dan negentig dagen van het belastingjaar 2022 voor zich beschikbaar hield.

4.2. Op basis van vaste rechtspraak is sprake van een gemeubileerde woning indien de woning op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen.[1]

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank was sinds halverwege 2022 sprake van een gemeubileerde woning. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift van 8 augustus 2022 aangegeven dat de woning eind april 2022 bewoonbaar en gemeubileerd was en de woning begin mei 2022 ‘klaar’ was. Belanghebbende heeft deze woordkeuzes ter zitting genuanceerd en aangegeven dat de woning op dat moment niet volledig af was, maar dat de woning op dat moment beschikte over een afgeronde benedenverdieping, een keuken, een toilet en een oude badkamer. De bovenverdieping en zolder waren nog niet volledig afgerond. Verder heeft belanghebbende aangegeven dat er in de woning een matras en een bank aanwezig waren en dat hij er tijdens de verbouwing af en toe sliep. Vanaf januari 2023 is de woning zijn hoofdverblijf geworden. Toen was de woning al wel verder gemeubileerd.

4.4. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is van een woning die op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt was om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. De woning beschikt immers over kook-, was- en slaapgelegenheid en een volwaardige benedenverdieping. Bovendien verbleef belanghebbende er ook af en toe, waaruit volgt dat er voldoende voorzieningen aanwezig waren om bewoning mogelijk te maken. Ook is de woning in de loop van 2022 verder gemeubileerd in de aanloop naar het gebruik van de woning als hoofdverblijf vanaf januari 2023. De omstandigheid dat de verbouwing van de bovenverdieping en zolder mogelijk niet compleet was afgerond maakt – gelet op het voorgaande - niet dat de woning als geheel niet bestemd en geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Gesteld noch gebleken is dat het gebruik van de woning in het belastingjaar werd beperkt, waardoor de gemeubileerde woning sinds halverwege 2022 – meer dan 90 dagen - ter beschikking stond aan belanghebbende. Vertrouwensbeginsel

4.5. Belanghebbende stelt dat hij het antwoordformulier over het gebruik van de woning in samenspraak met een gemeenteambtenaar heeft ingevuld en dat deze ambtenaar zou hebben toegezegd dat er geen forensenbelasting zou worden geheven, zolang de woning wordt verbouwd en tijdelijk als tweede woning zou dienen, mits er geen geld – bijvoorbeeld uit verhuur – verdiend zou worden. De rechtbank vat deze stelling op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.

4.6. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid, in dit geval de gemeenteambtenaar, een toezegging is gedaan waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de heffingsambtenaar geen forensenbelasting in rekening zou brengen. De heffingsambtenaar betwist dat een dergelijke toezegging is gedaan. Belanghebbende heeft – tegenover de betwisting van de heffingsambtenaar – geen nadere onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat deze toezegging is gedaan. Daarmee is belanghebbende er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat er geen forensenbelasting zou worden geheven. Dit betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.

4.7. Het voorgaande betekent dat de heffingsambtenaar de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2022 terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

  1. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat de procedure erg lang heeft geduurd. De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

5.1. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 8 augustus 2022 en uitspraak gedaan op 22 mei 2024. De rechtbank doet uitspraak op 10 september 2025. De redelijke termijn is overschreden met afgerond 14 maanden.

5.2. Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn wordt de omvang van deze vergoeding in dit geval bepaald op € 500 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de bezwaarfase moet worden toegerekend, komt het gehele bedrag voor rekening van de heffingsambtenaar.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Omdat het beroep ongegrond is en het verzoek om schadevergoeding is gedaan na het arrest van Hoge Raad 31 mei 2024, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. [2]Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld of gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 10 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is daarom alleen ondertekend door de rechter.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Hoge Raad 2 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5609.

Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.


Voetnoten

Hoge Raad 2 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5609.

Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.