Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 23/1660 WIA

uitspraak van 15 augustus 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats 1], eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde 1]

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Rotterdam), verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen: [stichting], te [plaats 2], gemachtigde: [gemachtigde 2]

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.1 Het UWV heeft met het besluit van 6 mei 2022 (primair besluit) aan eiseres meegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%, waarbij de beperking nog altijd als niet duurzaam zijn aangemerkt. Eiseres en haar ex-werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat volgens hen (inmiddels) wel sprake is van duurzame, volledige arbeidsongeschiktheid, zodat een IVA-uitkering zou moeten worden toegekend.

Na herbeoordeling in bezwaar is in het bestreden besluit van 2 februari 2023 geoordeeld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De formele uitkomst luidde daarom dat de bezwaren gegrond verklaard werden, maar de feitelijke uitkomst daarvan was dat de uitkering van eiseres per 1 maart 2023 is beëindigd.

1.2 Eiseres heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te verstrekken aan de ex-werkgever. Met de beslissingen van 14 augustus 2023, 23 juli 2024, 14 januari 2025, 29 januari 2025, 11 februari 2025 en 18 februari 2025 heeft de rechtbank bepaald dat kennisneming van een aantal stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank heeft [gemachtigde 2] bijzondere toestemming verleend om van de genoemde stukken kennis te nemen. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak geen melding maken van specifieke op eiseres betrekking hebbende medische gegevens, teneinde te voorkomen dat haar ex-werkgever via deze weg alsnog kennisneemt van haar medische situatie.

1.3 Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Daarna hebben partijen over en weer nog op elkaar gereageerd.

1.4 De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en namens het UWV was [naam] aanwezig. Derde partij was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank

  1. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

  1. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd per 1 maart 2023. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wettelijk kader

  1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Totstandkoming bestreden besluit

  1. Eiseres is werkzaam geweest als onderwijsassistent. Voor dat werk is zij uitgevallen. Met ingang van 3 juli 2018 is aan haar een WIA-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

5.1 De ex-werkgever heeft aan het UWV gevraagd om een herbeoordeling van de uitkering.

5.2 Het UWV heeft nader onderzoek gedaan naar de mate van arbeidsongeschiktheid. Dit onderzoek heeft bestaan uit een medisch en arbeidskundig onderzoek. Gelet op de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres 80-100% arbeidsongeschikt is. Daarbij is opgemerkt dat de beperkingen niet duurzaam zijn.

5.3 Met het besluit van 6 mei 2022 is aan eiseres meegedeeld dat zij onveranderd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Eiseres en de ex-werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Beiden zijn van mening dat de beperkingen duurzaam zijn en dat aan eiseres een IVA-uitkering toegekend moet worden.

5.4 Het UWV heeft op 6 oktober 2022 aan eiseres en de ex-werkgever kenbaar gemaakt dat zij voornemens is het bestreden besluit te wijzigen. Eiseres wordt voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Het UWV is voornemens om de uitkering met ingang van 7 december 2022 te beëindigen. Eiseres heeft op 20 oktober 2022 gereageerd op dit voornemen. Op 23 november 2022 heeft een andere gemachtigde zich gesteld, waarna op 21 december 2022 nog gronden zijn aangevoerd tegen het voornemen. Daarbij heeft eiseres gesteld een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige expertise te willen laten uitvoeren en verzoekt om aanhouding van de bezwaarprocedure zodat zij het rapport daarvan kan inbrengen.

5.5 Tijdens de hoorzitting op 9 januari 2023 heeft eiseres nogmaals gesteld een expertise te willen laten uitvoeren. Het UWV heeft meegedeeld geen reden te zien om de bezwaarprocedure nog 3 maanden langer aan te houden in afwachting van een uit te voeren expertise.

5.6 Met het bestreden besluit is de uitkering per 1 maart 2023 beëindigd.

Overwegingen rechtbank

Heeft het UWV gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb)? 6. Eiseres heeft zich op standpunt gesteld dat er sprake is van strijd met de abbb omdat het UWV in bezwaar niet heeft willen wachten op de door eiseres aangekondigde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige expertise.

6.1 De rechtbank is van oordeel dat het UWV eiseres in de bezwaarprocedure in de gelegenheid had moeten stellen om een expertiserapport in te brengen. Nadat er een wisseling van gemachtigde was geweest en de nieuwe gemachtigde kennis had genomen van het dossier, heeft de gemachtigde aangekondigd dat eiseres een expertise wil laten uitvoeren. Uit het verslag van de hoorzitting kan worden opgemaakt dat daarmee een termijn van ongeveer 3 maanden zou zijn gemoeid. Deze termijn is niet dusdanig lang dat daarvan gezegd zou moeten worden dat het UWV daarop niet had kunnen wachten. Hierbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat eiseres bij voorbaat al had ingestemd met een verdaging van de beslistermijn. Ook van belang is dat het UWV zelf pas na bijna 4 maanden tot een gewijzigd standpunt is gekomen. Gelet op dit gewijzigde standpunt is het begrijpelijk dat eiseres ter onderbouwing van haar standpunt een expertise wilde laten uitvoeren. Een termijn van 3 maanden om een rapport van een dergelijke expertise in te brengen is niet onredelijk. Niet kan worden ingezien waarom een verlenging van de beslistermijn met 3 maanden dusdanig bezwaarlijk zou zijn geweest voor het UWV dat aan eiseres de mogelijkheid om haar bezwaren goed te kunnen onderbouwen, ontnomen zou moeten worden.

6.2 Omdat het UWV ten onrechte eiseres niet in de gelegenheid heeft gesteld een expertiserapport in te brengen, heeft het UWV gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat eiseres in de beroepsprocedure alsnog de gelegenheid heeft gehad om een expertiserapport in te brengen. Van die mogelijkheid heeft zij ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt.

Wat is het geschilpunt?

  1. Ter zitting is duidelijk geworden dat het geschil, voor wat betreft de medische beoordeling, beperkt is tot de vraag of de urenbeperking die eerder was aangenomen, op goede gronden is komen te vervallen. Bij het weergeven en bespreking van de standpunten van partijen wordt daarom alleen ingegaan op de standpunten die betrekking hebben op het al dan niet aannemen van een urenbeperking.

Wat lag ten grondslag aan het bestreden besluit?

  1. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.

8.1 De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 19 september 2022 gerapporteerd dat zij zich kan vinden in nagenoeg alle beperkingen die de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Anders dan de primaire verzekeringsarts is de verzekeringsarts b&b echter van mening dat geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b erop gewezen dat er in de Functionele mogelijkhedenlijst (Fml) beperkingen zijn opgenomen voor zware inspanningen. Gelet op het ziektebeeld bestaat er geen aanleiding om buiten de fors aangegeven beperkingen in de Fml aanvullend een urenbeperking te geven. Daarbij heeft zij opgemerkt dat het plausibel is dat eiseres naast de zorg voor een groot gezin, weinig tijd en energie overhoudt. Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is echter niet van belang wat eiseres kan doen naast de zorg voor haar gezin, maar wat zij in de plaats daarvan in arbeid kan doen, aldus de verzekeringsarts b&b. In haar rapportage van 31 januari 2023 heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend nog gemotiveerd dat een preventieve urenbeperking alleen wordt gegeven bij bepaalde typen aandoeningen en dat hiervan bij eiseres geen sprake is.

Standpunt eiseres 9. Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV, voor zover dat ziet op het vervallen van de urenbeperking, aangevoerd dat haar beperkingen op de datum in geding onveranderd zijn ten opzichte van de beperkingen bij einde wachttijd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een rapportage van een verzekeringsarts werkzaam bij expertise instituut overgelegd. Ook heeft ze nog medische informatie van haar behandelaars overgelegd.

9.1 De door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat een urenbeperking op energetische gronden onveranderd aan de orde is. Daarbij heeft hij aangevoerd dat het medisch beeld na einde wachttijd niet wezenlijk is veranderd. De verzekeringsarts heeft met eiseres op 20 juni 2023 gesproken en zij heeft toen aangegeven dat er sprake is van 2 rustmomenten op de dag. In de ochtend rust zij 2 uur en in de middag rust zij 3 uur. Mede gelet op dit dagverhaal in combinatie met de aandoeningen van eiseres, als ook om preventieve redenen en een wisselende beschikbaarheid vanwege de clusteraanvallen is de verzekeringsarts van mening dat er geen reden bestaat om de urenbeperking van 4 uur per dag te laten vervallen.

Reactie UWV op standpunt eiseres

  1. De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 22 november 2024 gerapporteerd dat er geen sprake is van een gewijzigd medisch beeld. Het enige dat is veranderd is de urenbeperking. Deze urenbeperking was destijds ten onrechte gegeven en was niet conform de standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ vastgesteld. Eiseres heeft vier kinderen waarvan de jongste de hele dag bij haar is en waarvoor ze kan zorgen. Niet kan worden ingezien waarom eiseres dan maar 4 uur per dag belastbaar is. Op basis van het dagverhaal en de medische gegevens bestaat geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen.

Nadere reactie van eiseres

  1. In reactie op de rapportage van de verzekeringsarts b&b heeft eiseres een aanvullende rapportage van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts overgelegd. Deze verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er bij eiseres op de datum in geding sprake was van een medisch beeld waarbij het aannemen van een urenbeperking plausibel is. Haar klachten leiden tot energetische problemen en noodzaak tot recuperatie overdag. Hij heeft daarbij ook verwezen naar de standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’.

Moet een urenbeperking worden aangenomen?

12 De rechtbank stelt vast dat zowel de verzekeringsarts b&b als de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts uitgaan van dezelfde ziektebeelden. Zij verschillen echter van mening over het al dan niet aannemen van een urenbeperking. Beide verzekeringsartsen hebben bij hun oordeel het dagverhaal van eiseres betrokken. Het dagverhaal komt echter niet met elkaar overeen. Met name is er een groot verschil te zien in de rustmomenten die eiseres zou moeten nemen. Het verschil in inzicht over het wel of niet aannemen van een urenbeperking lijkt dan ook voornamelijk veroorzaakt te worden door de vraag van welke noodzakelijk rustmomenten moet worden uitgegaan. Verder is van belang dat beide verzekeringsartsen verschillend denken over de vraag of er om energetische redenen een (aanvullende) urenbeperking moet worden aangenomen.

12.1 Anders dan eiseres heeft gesteld heeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd aangegeven waarom zij van mening is dat geen urenbeperking aangenomen moet worden. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder overweging 8.1 is opgenomen. Dat bij eerdere beoordelingen door het UWV wel een urenbeperking van 4 uur per dag werd aangenomen en de medische situatie niet gewijzigd is, maakt niet dat er blijvend een urenbeperking aangenomen moet worden. Het staat een verzekeringsarts immers vrij om gemotiveerd af te wijken van een eerder oordeel.[1]

12.2 De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsartsen geen duidelijke motivering hebben gegeven voor het aannemen van een urenbeperking. In de rapportage van 31 mei 2018 is vermeld dat er om energetische en preventieve redenen een urenbeperking aangenomen moet worden. In de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 14 april 2022 is opgemerkt dat uitbreiden van functioneringsmogelijkheden buiten het gezin nog een ontwikkelpunt is. Hieruit lijkt te volgen dat de belasting in de gezinssituatie betrokken is bij de beoordeling of er een urenbeperking moet worden aangenomen. Omdat uit de rapportages van de primaire verzekeringsartsen niet duidelijk is gemotiveerd waarom een urenbeperking is aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat de motivering van de verzekeringsarts b&b om daarvan af te wijken op zich toereikend kan zijn.

12.3 Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of eiseres met de overgelegde rapportages van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts twijfel heeft gezaaid aan de beoordeling van de verzekeringsarts b&b. Van belang bij de beantwoording van die vraag is in hoeverre rapportages consistent zijn en er rekening is gehouden met de standaard ‘duurbelasting in arbeid’.

12.4 Uit het dossier blijkt dat eiseres bij de verzekeringsartsen van het UWV ten tijde van de einde wachttijdbeoordeling heeft aangegeven dat zij overdag niet slaapt om haar dag- en nachtritme niet te verstoren. Zij heeft destijds wel melding gemaakt dat zij af en toe even rust, bijvoorbeeld na het boodschappen doen, maar daarbij is niet gesteld of gebleken dat eiseres zowel in de ochtend als middag structureel 2 respectievelijk 3 uur moet rusten. Ook in de overige rapportages wordt geen melding gemaakt van dergelijke langdurige en structurele rustmomenten. In de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 14 april 2022 is opgenomen dat eiseres overdag zelfstandig voor haar 2 jongste kinderen zorgt. In beide rapportages is ook een dagverhaal opgenomen. De stelling van eiseres ter zitting dat zij niet in de gelegenheid is geweest om een volledig dagverhaal te vertellen volgt de rechtbank niet. Uit de rapportages van de verschillende verzekeringsartsen blijkt immers dat er een dagverhaal is opgenomen, soms wat summier, maar wel een dagverhaal waarbij een hele dag wordt weergegeven. Niet aannemelijk is dat als eiseres wel melding zou hebben gemaakt van omvangrijke rustmomenten, de verzekeringsartsen dit niet in hun rapportage opgenomen zouden hebben.

12.5 Ter zitting is door de gemachtigde van eiseres gesteld dat er dagelijks in totaal gedurende 3 uur sprake is van rustmomenten. Deze verklaring komt niet overeen met wat de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts heeft genoteerd aan benodigde rustmomenten. Omdat er geen sprake is van consistente verklaringen over de rustmomenten en deze rustmomenten voor de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts mede bepalend zijn geweest voor het aannemen van een urenbeperking, is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling of en zo ja welke urenbeperking aangenomen moet worden, niet zondermeer uitgegaan kan worden van de conclusie van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts.

12.6 Verder is van belang dat de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts, buiten de rustmomenten, ook om preventieve redenen aslmede niet beschikbaarheid een urenbeperking geïndiceerd heeft geacht. In de standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ is evenwel opgenomen dat een urenbeperking op preventieve gronden alleen wordt gegeven bij bepaalde typen aandoeningen. Het gaat om aandoeningen die gepaard gaan met een patroon van overschrijding van de grenzen met recidief of toename van symptomen, zelfoverschatting door de client of een beperkt ziektebesef.[2] Bij eiseres is daarvan geen sprake. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b dan ook volgen in zijn stelling dat er geen reden is om op preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen.

12.7 Een urenbelasting vanwege beschikbaarheid wordt aangenomen als een betrokkene ten als gevolge van haar ziekte niet feitelijk acht uur per dag kan werken. Hiervan is sprake als er extra tijd nodig is voor zelfzorg, extra reistijd, behandeling in een ziekenhuis of erkende instelling dan wel door een (para) medisch beroepsbeoefenaar.[3] De door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts heeft geen van deze aspecten genoemd als reden voor een urenbeperking op gronden van niet beschikbaarheid. Het gegeven dat eiseres door clusterhoofdpijnen soms zal moeten verzuimen, is geen aspect dat hierbij betrokken kan worden. Als eiseres door aan aanval van clusterhoofdpijnen niet kan werken, kan zij zich ziek melden.

12.8 Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde rapportages van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts onvoldoende zijn om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat ingevolge vaste rechtspraak bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid geen rekening kan worden gehouden met zorgtaken in de thuissituatie en de daaraan verbonden belasting.[4] De rechtbank heeft daarom geen reden om het standpunt van het UWV dat geen urenbeperking aangenomen kan worden, voor onjuist te houden.

Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt? 13. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de door de verzekeringsarts b&b vastgestelde Fml, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productieplanner/werkvoorbereider (Sbc-code 513010)), administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040) en administratief medewerker afhandelingen (Sbc-code 515080).

13.1 Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de functie ‘administratief medewerker afhandelingen’ niet passend is omdat zij geen HAVO-diploma heeft. De functie’ administratiemedewerker notaris, advocaat, rechtbank’ is volgens eiseres niet passend omdat het geen werk is in een rustige werkomgeving. De overige geduide functies zijn wel mogelijk. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een rapportage van een arbeidsdeskundige van het expertise instituut overgelegd.

13.2 De arbeidsdeskundige b&b heeft gesteld dat de door eiseres betwiste functies wel geschikt zijn. Eiseres heeft een MBO4-diploma en deze wordt gelijkgesteld met een HAVO-diploma. In de functie ‘administratiemedewerker notaris, advocaat, rechtbank’ komt het aspect ‘afleiding door anderen’ niet voor. Eiseres is daar ook niet voor beperkt.

13.3 In de basisinformatie CBBS is een overzicht gegeven van de verschillende opleidingen. Uit dat overzicht volgt dat een MBO-diploma, niveau 4 van een hoger niveau is dan een HAVO-diploma.[5] De rechtbank volgt dan ook de arbeidsdeskundige b&b in zijn stelling dat het diploma van eiseres toereikend is om de functie van ‘administratief medewerker afhandelingen’ te verrichten.

13.4 Uit de Fml volgt dat eiseres is aangewezen op een rustige werkomgeving. In de toelichting bij de resultaat functiebeschrijving heeft de arbeidsdeskundige b&b opgenomen dat het werk wordt verricht in een rustige kantooromgeving en dat eventueel gebruik kan worden gemaakt van noice canceling. Verder is door de arbeidsdeskundige b&b terecht gesteld dat eiseres niet beperkt wordt voor afleiding door derden. De rechtbank is van oordeel dat met de gegeven toelichting voldoende duidelijk is dat de functie ‘administratiemedewerker notaris, advocaat, rechtbank’ geschikt is voor eiseres. Voor zover er af en toe wat meer geluid zal zijn door bijvoorbeeld een overleg op de afdeling, kan eiseres gebruik maken van noice canceling. Dit is een algemene voorziening die van een werkgever gevraagd kan worden.[6]

13.5 De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld? 14. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 1 maart 2023.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.

15.1 Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. Ter zitting heeft het UWV gesteld zich te kunnen vinden in een proceskostenveroordeling, ook voor de kosten van het ingebrachte expertiserapport.

15.2 De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. Omdat de zaak een gemiddeld van gewicht is, is op deze waarde de factor 1 toegepast. Dit betekent dat een bedrag van € 1.814 voor vergoeding in aanmerking komt.

15.3 Verder komen de kosten van de expertise voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft ter zitting een nota overgelegd van deze kosten. In totaal bedragen die € 2.147,75. Het UWV heeft ter zitting aangegeven akkoord te zijn met deze kosten. De rechtbank zal daarom ook deze kosten meenemen in de proceskostenveroordeling.

15.4 De totale vergoeding die het UWV moet betalen komt dus uit op € 3.961,75.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van A.J.M. van Hees, griffier, op 15 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

ECLI:NL:CRVB:2019:649.

Standaard duurbelasting in arbeid, blz. 23 en zie ook ECLI:NL:CRVB: 2018:3855.

Standaard duurbelasting in arbeid, blz. 23.

Zie soortgelijk ECLI:NL:CRVB:2022:1530.

Basisinformatie CBBS versie 5, blz. 24.

ECLI:NL:CRVB:2022:1485.


Voetnoten

ECLI:NL:CRVB:2019:649.

Standaard duurbelasting in arbeid, blz. 23 en zie ook ECLI:NL:CRVB: 2018:3855.

Standaard duurbelasting in arbeid, blz. 23.

Zie soortgelijk ECLI:NL:CRVB:2022:1530.

Basisinformatie CBBS versie 5, blz. 24.

ECLI:NL:CRVB:2022:1485.