Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5894 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 2 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:58942 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats: Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 24/6303 ZW en BRE 24/6304 ZW

(gemachtigde: mr. F. Ergec),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda).

  1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging van de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 21 november 2023 en per 7 maart 2024. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd.

Feiten en procesverloop

  1. Eiser is werkzaam geweest als orderpicker bij Lidl Nederland GMBH voor 24 uur per week. Voor dat werk is hij op 26 augustus 2022 uitgevallen na een bedrijfsongeval. Een collega is met een reachtruck over eisers linkervoet gereden. Het dienstverband is geëindigd per 5 maart 2023. Tot en met 20 november 2023 ontving eiser een ZW-uitkering.

2.1. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft het UWV met het besluit van 20 oktober 2023 (primair besluit I) aan eiser meegedeeld dat zijn ZW-uitkering met ingang van 21 november 2023 wordt beëindigd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het besluit van 3 juli 2024 (bestreden besluit I) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 24/6303 ZW.

2.2 Met ingang van 21 november 2023 is aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiser is daarna niet meer werkzaam geweest. Per 15 januari 2024 heeft hij zich ziekgemeld. Tijdens de eerste dertien weken ziekte wordt eisers WW-uitkering doorbetaald. Eisers recht op een WW-uitkering eindigde op 21 februari 2024. Bij besluit van 29 februari 2024 heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend met ingang van 21 februari 2024.

2.3 Het UWV heeft met het besluit van 1 maart 2024 (primair besluit II) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 7 maart 2024. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het besluit van 8 juli 2024 (bestreden besluit II) is het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 24/6304 ZW.

2.4 Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.

2.5 De rechtbank heeft de beroepen op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het UWV drs. [naam].

Beoordeling door de rechtbank

  1. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beëindiging per 21 november 2023 (bestreden besluit I, zaaknummer 24/6303)

  1. Aan het bestreden besluit I heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

4.1. Bij de beoordeling of het bestreden besluit juist is, is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven. Het gaat daarbij om de situatie op 21 november 2023, de datum in geding.

4.2. Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV bij de EZWb terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.

Medische beoordeling 5. Bestreden besluit I – voor zover dit ziet op de medische beoordeling – is gebaseerd op twee rapporten van een arts en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.

Heeft het medisch onderzoek zorgvuldig plaatsgevonden?

5.1. Eiser stelt dat niet is voldaan aan de vereiste zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Hoewel hij een groot aantal medische stukken in het geding heeft gebracht, heeft de (verzekerings-)arts geen contact opgenomen met zijn behandelaars. Op de zitting heeft eiser opgemerkt dat de verzekeringsarts b&b had moeten wachten tot meer informatie beschikbaar was over de behandeling van zijn psychische klachten.

5.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat uit het dossier blijkt dat de artsen beschikten over een volledig beeld van de medische situatie van eiser op de datum in geding. Beide artsen hebben eiser gezien, beschikten over zijn dossier en hebben dat dossier bestudeerd.

De rechtbank eiser volgt eiser ook niet in zijn stelling dat de artsen van het UWV informatie bij zijn behandelaars hadden moeten opvragen. Uit het (aanvullend) medisch onderzoeksverslag van de primaire arts blijkt dat hij informatie heeft opgevraagd bij eisers chirurg. De chirurg heeft daarbij bevestigd dat de primaire arts beschikte over de aanwezige informatie. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het opvragen van informatie over de behandeling van eisers psychische klachten ten tijde van de datum in geding niet mogelijk was, omdat eiser op dat moment nog niet daarvoor in behandeling was.

Zijn de beperkingen juist vastgesteld?

5.3. Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Als gevolg van het bedrijfsongeval heeft eiser nog steeds ernstige beperkingen. Eiser ervaart nog altijd klachten aan zijn been, voet en lichaam. Hij is zeer beperkt op lopen, zitten en staan. Er is sprake van een disbalans in het immuniteitssysteem, alsmede in zijn psychische en mentale huishouding. Eiser is depressief en komt in zijn vrije tijd ook tot weinig activiteiten. Daarnaast heeft eiser oogklachten, waardoor hij slecht ziet. Voor alle klachten vinden diverse behandelingen plaats.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat uit de medische rapporten van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de (relevante) medische klachten van eiser en de onderliggende medische informatie en dat zij daar ook voldoende rekening mee hebben gehouden.

Uit de door eiser overgelegde medische informatie blijkt niet dat hij op medische gronden in het geheel niet in staat is om te werken, zoals hij zelf stelt. Die medische informatie geeft de rechtbank ook geen aanleiding om te twijfelen aan de beperkingen en de belastbaarheid die de artsen van het UWV hebben aangenomen. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiser, die meer klachten en beperkingen ervaart dan er uit het onderzoek van de artsen van het UWV naar voren komen. Maar volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan aan de (subjectieve) beleving van eiser geen doorslaggevende betekenis worden gegeven.[1] Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.

5.5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het aannemen van aanvullende beperkingen vanwege psychische klachten. Dat er klachten waren rondom de datum in geding is geen directe aanleiding om beperkingen in arbeid aan te nemen. Bij onderzoek door de primaire arts is niet gebleken dat eiser op de datum in geding psychische klachten ervaarde. Dat inmiddels PTSS is vastgesteld maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank overweegt dat deze nieuwe diagnose niet maakt dat eisers klachten op de datum in geding anders waren en dat het UWV daarnaar nader onderzoek had moeten doen.

5.6. De oogaandoening van eiser geeft ook geen aanleiding voor aanvullende beperkingen op de datum in geding. Eiser heeft tijdens het onderzoek bij de primaire arts geen belemmeringen vanwege oogproblematiek aangegeven. Bovendien heeft eiser in beroep en ter zitting toegelicht dat zijn oogklachten aan het begin van 2024 zijn verergerd, dus na de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV terecht vastgesteld dat de oogklachten om die reden niet leiden tot aanvullende beperkingen en buiten het bestek vallen van de heroverweging.

5.7. Concluderend is niet gebleken dat in de FML van 30 augustus 2023 de beperkingen van eiser op de datum in geding (21 november 2023) zijn onderschat. De rechtbank ziet dan ook geen reden om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen. Daarbij is de rechtbank zich bewust van de moeilijke toestand waarin eiser zich bevindt, maar zij wijst er op dat er geen medische onderzoeksresultaten zijn rond de datum in geding die de visie van eiser over zijn medische toestand steunen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 30 augustus 2023.

Arbeidskundige beoordeling 6. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Textielproductenmaker (SBC-code 111160), Medewerker tandtechniek (SBC-code 264050), Telefonist, medewerker callcenter (SBC-code 315174). De reservefunctie is: Administratief ondersteunend medewerker. De arbeidsdeskundige b&b een eerder geduide functie (Controleur, Tester elektrotechnische apparatuur, SBC-code 267060) niet geschikt geacht.

Zijn de geselecteerde functies geschikt?

6.1. De arbeidskundige beroepsgronden slagen niet. De rechtbank begrijpt uit wat ter zitting is toegelicht dat wat is aangevoerd over de (on)geschiktheid van de verschillende functies, feitelijk voortkomt uit de stelling dat de beperkingen van eiser zijn miskend. Zoals hiervoor is overwogen is daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. In de arbeidskundige rapportages is ook voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies gelet op zijn beperkingen geschikt zijn voor eiser. Deze functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?

6.2. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

6.3. Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 21 november 2023. Het beroep tegen bestreden besluit I wordt daarom ongegrond verklaard.

Beëindiging per 7 maart 2024 (bestreden besluit II, zaaknummer 24/6304) 7. Aan het bestreden besluit II ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Het gaat daarbij om de situatie op 7 maart 2024, de datum in geding.

7.1. De rechtbank stelt vast dat de in het kader van de EZWb-beoordeling geduide functies, zoals hiervoor is weergegeven onder overweging 6., aangemerkt moeten worden als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW.

7.2. De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van 23 december 2022 van de CRvB een stappenplan is opgenomen voor de manier waarop het UWV in een zaak als deze moet vaststellen of eiser, bij een ziekmelding na een EZWb, geschikt is voor ‘zijn arbeid’.[2] Het stappenplan luidt als volgt:

Medische beoordeling

  1. Bestreden besluit II – voor zover dit ziet op de medische beoordeling – is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.

8.1. De arts heeft het dossier bestudeerd. Tijdens een spreekuur op 28 februari 2024 werd eiser lichamelijk en psychisch onderzocht*.*Eiser heeft zich na de eerdere EZWb opnieuw ziekgemeld vanwege toename van – nog niet bij het UWV bekende – psychische klachten. Ten aanzien van de mentale problemen kan geen evidente psychopathologie geduid worden waar beperkingen uit voortvloeien voor de geduide functies. Er kunnen beperkingen zijn door de algehele situatie waarin eiser verkeerd. Deze beperkingen zijn niet het gevolg van te objectiveren ziekte en/of gebrek, maar van andere omstandigheden. Ook dient in ogenschouw genomen te worden dat van het uitvoeren van reguliere activiteiten een zingevende en zininvullende (therapeutische) werking uitgaat en dit eiser kan ondersteunen bij het verder op orde krijgen van zijn leven, terwijl inactiviteit juist remmend en klachtenvergrotend kan werken. De naar aanleiding van de EZWb opgestelde belastbaarheid is daarmee (nog/weer) onverminderd van toepassing te achten waarmee de eerder geduide functies passend zijn. Volgens de arts is er om die reden geen sprake (meer) van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW.

De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting van 22 april 2024. Op basis van de aanwezige stoornissen is er geen aanleiding om te stellen dat er op medische gronden geen benutbare mogelijkheden zijn. Er is geen aanleiding voor het aannemen van aanvullende fysieke beperkingen vanwege de voetklachten. Voor de ervaren psychische/mentale klachten is geen aanleiding voor het aannemen van beperkingen in arbeid, nu niet is gebleken van een onderliggende ziekte en/of gebrek. Voor aanvullende beperkingen vanwege een disbalans in het immuunsysteem is geen aanleiding. Gezien het tijdsverloop sinds het ongeval is geen sprake van een overreactie of disbalans van het immuunsysteem. Ook voor de geclaimde oogproblemen bestaat in beginsel geen directe aanleiding voor het aannemen van beperkingen in arbeid, nu uit de hoorzitting blijkt dat de oogproblematiek al jaren bestaat en dat eiser ermee heeft kunnen werken.

8.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de pijnklachten aan de linkervoet, psychische klachten en oogklachten. De verzekeringsartsen hebben bij de nieuwe ziekmelding beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de in de FML vastgestelde beperkingen (stap 1). De verzekeringsarts b&b heeft terecht geen aanvullende beperkingen aangenomen als gevolg van de klachten aan de voet en de psychische klachten. Uit de brief van eisers chirurg blijkt niet dat een andere diagnose is gesteld of dat eisers beperkingen rond de nieuwe ziekmelding zijn toegenomen. Eiser heeft daarnaast geen (andere) medische stukken ingebracht waaruit toegenomen beperkingen blijken. In het voordeel van eiser heeft de verzekeringsarts b&b wel aanvullende beperkingen aangenomen voor de oogklachten, die omstreeks de nieuwe ziekmelding zijn verergerd. Dat de verzekeringsarts b&b de FML hierop niet heeft aangepast, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat bij stap 2 wel rekening is gehouden met deze beperkingen.

8.3. Vervolgens hebben de artsen beoordeeld of de eerder geduide functies nog altijd geschikt zijn (stap 2). De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b een extra beperking heeft aangenomen, als gevolg waarvan een van de geduide functies is komen te vervallen. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat de geduide functie Textielproductenmaker niet langer geschikt wordt geacht vanwege het langdurige priegelwerk.

De vraag die resteert is of de overige geduide functies geschikt zijn. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b ook de geduide functie van Medewerker tandtechniek niet langer geschikt lijkt te achten.

De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de overige geduide functies. De rechtbank verwijst naar de medische rapportage van de verzekeringsarts b&b: “De andere geduide functies worden wel geschikt geacht, daar er geen beperking in arbeid is op ‘zien’. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat belanghebbende moeite heeft met perspectief zien, details en kleuren zien (rood, groen en kleur gebitselementen) zoals bij de geduide functie Medewerker tandtechniek. Immers draagt belanghebbende de lenzen en ook blijkt dat hij activiteiten verricht waarbij hij goed zicht moet hebben, details moet zien, zoals muziek opnemen, filmpjes maken en teksten schrijven. Bij de geduide functies Telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) en Administratief ondersteunend medewerker is ‘zien’ geen kenmerkende belasting.”

De rechtbank interpreteert de conclusie van de verzekeringsarts b&b over de geduide functie Medewerker tandtechniek anders dan eiser heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is inzichtelijk gemotiveerd dat de extra beperkingen geen belemmering vormen en dat eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de functies van Medewerker tandtechniek, Telefonist en Administratief ondersteunend medewerker. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet geschikt is voor deze functies.

8.4. Nu nog wel tenminste drie functies met ieder tenminste drie arbeidsplaatsen resteren, heeft het UWV de mediane loonwaarde van die resterende functies vergeleken met het destijds vastgestelde maatmanloon (stap 3). Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat onveranderd sprake is van tenminste 65% arbeidsgeschiktheid. Het UWV heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 19 van de ZW.

8.5. Voor zover eiser een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat eiser aannemelijk moet maken dat door het UWV toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan. Uit de uitlatingen moet de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kunnen en mogen afleiden of, en zo ja hoe, het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.[3] Dat een werkcoach van het UWV eiser heeft geadviseerd zich ziek te melden gedurende zijn WW-uitkering, wat daar ook van zij, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er bij eiser bepaalde verwachtingen zijn gewekt over toekenning van een ZW-uitkering. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

8.6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd dat eiser geschikt is om zijn arbeid te verrichten. Het UWV heeft op goede gronden de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 7 maart 2024. Eisers beroep tegen bestreden besluit II wordt daarom ongegrond verklaard.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat er voor eiser niets verandert. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 2 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).

Onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer de verzekerde - na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA of Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) - niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek meldt. Ziekengeld kan in zo’n geval worden geweigerd wanneer is voldaan aan de volgende twee, cumulatieve, voorwaarden:

Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:

  • ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én

  • slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).

De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:106 en van 7 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1118.

ECLI:NL:CRVB:2022:2672, r.o. 4.7.1 tot en met 4.7.3.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1194.

ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:106 en van 7 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1118.

ECLI:NL:CRVB:2022:2672, r.o. 4.7.1 tot en met 4.7.3.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1194.