Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Middelburg

Zaaknummers: C/02/438776 / JE RK 25-1490 (voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing) C/02/438908 / JE RK 25-1509 ((spoed)machtiging tot uithuisplaatsing)

Datum uitspraak: 22 augustus 2025

Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, verzoekster in zaaknummer C/02/438776 / JE RK 25-1490, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad.

en

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, verzoekster in zaaknummer C/02/438908 / JE RK 25-1509, belanghebbende in zaaknummer C/02/438776 / JE RK 25-1490, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de GI.

over

[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. I. de Dobbelaere-Woets uit Terneuzen.

[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats], advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof uit Gilze.

Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek met zaaknummer C/02/438908 / JE RK 25-1509 geadviseerd.

1 Het nadere verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

In de zaak met zaaknummer C/02/438776 / JE RK 25-1490

In de zaak met zaaknummer C/02/438908 / JE RK 25-1509

  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 15 augustus 2025 en alle daarin genoemde en opgenomen stukken.

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:

Beide ouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2 De feiten

2.1. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].

2.2. [minderjarige] staat ingeschreven op het woonadres van de moeder. Van dinsdag tot donderdag verblijft [minderjarige] bij de vader.

2.3. Bij beschikking van de kinderrechter van 12 augustus 2025 is [minderjarige], zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland gesteld en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder, te weten de moeder, verleend met ingang van 12 augustus 2025 en tot 26 augustus 2025, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.

2.4. Bij beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2025 heeft de kinderrechter, zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend met ingang van 15 augustus 2025 en tot 29 augustus 2025, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.

2.5. Op grond van die machtiging verblijft [minderjarige] bij een geheim gezin.

3 De verzoeken

In de zaak met zaaknummer C/02/438776 / JE RK 25-1490

3.1. De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder, te weten de moeder, te verlenen voor drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ook verzoekt de Raad hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.

3.2. Thans ligt nog ter beoordeling voor of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven voor herroeping van de afgegeven spoedmachtiging, alsmede het resterende deel van de verzoeken, te weten voor de periode van 26 augustus 2025 en tot 12 november 2025.

In de zaak met zaaknummer C/02/438908 / JE RK 25-1509

3.3. De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen voor (zo begrijpt de kinderrechter) de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ook verzoekt de GI hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.

3.4. Thans ligt nog ter beoordeling voor of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven voor herroeping van de afgegeven spoedmachtiging, alsmede het resterende deel van het verzoek, te weten voor de periode van 29 augustus 2025 en tot 15 november 2025.

4 De standpunten

4.1. De Raad handhaaft de verzoeken. Er is sprake van een dreiging van onttrekking aan het ouderlijk gezag en eerder is er niet meegewerkt aan de veiligheidsafspraken en de adviezen vanuit de hulpverlening. Verder maakt de vader zich zorgen om seksueel misbruik van [minderjarige] in de situatie bij de overgrootouders mz en daar is geen zicht op. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is noodzakelijk, nu de huidige plaatsing niet langer houdbaar is en de moeder bereid is om met [minderjarige] naar de veilige opvang te gaan maar de vader niet achter het verblijf van [minderjarige] bij de moeder staat. Door het verblijf bij de veilige opvang zijn de veiligheidsrisico’s ingeperkt en kan de GI vanuit daar gaan onderzoeken en (veiligheids)afspraken gaan maken.

4.2. De GI benoemt dat [minderjarige] niet langer bij het geheime gezin kan blijven. Het gezin vindt het risico te zwaar en kan niet langer aan de veiligheidsafspraken voldoen. [minderjarige] kan naar een neutraal pleeggezin of met de moeder naar de veilige opvang. Op dit moment is er nog geen ander geschikt gezin gevonden. Nu de advocaat van de moeder aangeeft dat de moeder – anders dan voorheen – bereid en gemotiveerd is om samen met [minderjarige] naar de veilige opvang te gaan, wil de GI de moeder deze kans geven. Wel twijfelt de GI aan de bestendigheid van de motivatie van de moeder. De moeder wil terug naar huis, maar dat vindt de GI niet veilig. Ook niet als de afspraak wordt gemaakt dat [minderjarige] voorlopig niet naar overgrootouders mz mag. Er is nog teveel onduidelijk. De GI staat dan ook achter de verzoeken van de Raad en merkt daarbij op dat de veilige opvang voor korte duur moet zijn en dat er binnen die machtiging van de veilige opvang naar de moeder thuis kan worden toegewerkt. Verder is het contact tussen [minderjarige] en de vader positief. Zij hebben elkaar voor het laatst op 7 augustus jl. gezien. Op korte termijn wil de GI kijken hoe het contact kan worden vormgegeven. Dit moet begeleid en onder strikte voorwaarden. De vader maakt zich zorgen over seksueel misbruik van [minderjarige] door grootvader mz. Vanwege mogelijke, eerdere melding over overgrootvader mz is door de hulpverlening de afspraak gemaakt dat [minderjarige] niet alleen met overgrootouders/grootvader mz mag zijn. De GI heeft geen signalen van seksueel misbruik bij [minderjarige] gezien, maar de GI neemt de zorgen van de vader serieus en volgt het protocol. De GI stelt verder dat de vader zich onmachtig en ongehoord voelt, waardoor hij bepaalde dingen heeft gezegd en gedaan. De dreiging van de vader komt volgens de GI door de onmacht die hij voelt. De vader is op dit moment meewerkend.

4.3. De advocaat van de moeder geeft aan dat de moeder het eens is met de verzoeken van de Raad. Zij staat niet achter het verzoek van de GI. De moeder kan voor [minderjarige] zorgen en is bereid om met [minderjarige] naar de veilige opvang te gaan. Zij wil niet dat [minderjarige] naar een neutraal pleeggezin gaat. De moeder vindt het wel belangrijk dat er een plan komt en dat duidelijk wordt wanneer de situatie veilig is en zij terug naar huis kan. Gelet op de felheid en inhoud van de berichten vreest de moeder dat de vader [minderjarige] zal ontvoeren. Verder neemt de moeder de zorgen van de vader over het mogelijk seksueel misbruik van [minderjarige] serieus en wil zij meewerken aan de onderzoeken. Zelf herkent zij de zorgen niet.

4.4. De advocaat van de vader geeft aan dat de vader het eens is met de voorlopig ondertoezichtstelling en met het verzoek van de GI, zodat [minderjarige] op een neutrale plek kan worden geplaatst. De vader is het niet eens met het verblijf van [minderjarige] bij de moeder. De vader vertrouwt de moeder niet, nu zij zich niet aan afspraken houdt. Daar komt bij dat er in geval van een neutrale plaatsing meer rust zal zijn, de onderzoeken kunnen plaatsvinden en het contact tussen [minderjarige] en de vader makkelijker kan worden vormgegeven. Het contact tussen [minderjarige] en de vader is altijd positief verlopen. De vader voelt zich onmachtig en niet serieus genomen in zijn zorgen over het seksueel misbruik van [minderjarige] door overgrootvader mz en vindt dat de moeder [minderjarige] onvoldoende heeft beschermd. De vader erkent dat hij dingen vanuit emotie, onmacht en onbegrip heeft gezegd en gedaan, maar benadrukt dat hij [minderjarige] niet zal ontvoeren. Als er wordt afgesproken dat [minderjarige] voorlopig niet bij overgrootouders mz is, is er volgens de advocaat geen dreiging vanuit de vader meer en is geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig. Tot slot werkt de vader met de GI samen.

5 De beoordeling

Wettelijk kader

5.1. Op grond van artikel 1:257 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.

5.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

5.3. Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

In de zaak met zaaknummer C/02/438776 / JE RK 25-1490

Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing

5.4. Bij beschikking van 12 augustus 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder, te weten de moeder, verleend met ingang van 12 augustus 2025 en tot 26 augustus 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn nu in de gelegenheid gesteld hun standpunten naar voren te brengen. Naar aanleiding daarvan oordeelt de kinderrechter dat niet is gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven voor een ander oordeel. Die beslissing zal dan ook niet worden herroepen.

Inhoudelijke beoordeling resterende delen van de verzoeken

5.5. De kinderrechter zal de resterende delen van de verzoeken tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder, te weten de moeder, toewijzen te weten met ingang van 26 augustus 2025 en tot 12 november 2025. Zij legt dit hierna uit.

5.6. Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat er nog steeds ernstige zorgen over [minderjarige] en haar veiligheid zijn, zoals beschreven in de spoedbeschikking van 12 augustus 2025. De vader heeft meermalen uitlatingen gedaan dat hij [minderjarige] wil ontvoeren. Volgens de advocaat van de vader en de GI (deels) uit onmacht, nu hij zich ongehoord en onbegrepen voelt in zijn zorgen over het mogelijk seksueel misbruik van [minderjarige] door overgrootouders mz. Desondanks vindt de kinderrechter dat die uitlatingen wel serieus moet worden genomen. Verder hebben de ouders al langere tijd geen of een wisselend contact met elkaar, hebben zij zich eerder niet aan de veiligheidsafspraken gehouden of niet willen meewerken en hebben zij verschillende verhalen over de zorgen. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de ouders voor nu niet in staat zijn om zelf de ernstige zorgen over [minderjarige] weg te nemen. Zij vindt daarom dat een voorlopige ondertoezichtstelling en daarmee de betrokkenheid van de GI nodig is om de acute en ernstige bedreiging [minderjarige] weg te kunnen nemen. Daarnaast biedt deze maatregel de mogelijkheid voor de Raad (en de GI) om nader onderzoek te doen. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode zicht en duidelijkheid komt over [minderjarige] en haar opvoedomgeving en de zorgen van de vader over het mogelijk seksueel misbruik van [minderjarige]. Zij vindt het positief dat de GI de zorgen van de vader serieus neemt en dat de moeder bereid is om aan de onderzoeken mee te werken. Ook vindt de kinderrechter het belangrijk dat er veiligheidsafspraken met de ouders worden gemaakt en dat op korte termijn wordt gekeken hoe het contact tussen [minderjarige] en de vader kan worden vormgegeven. Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij met de Raad en de GI samenwerken.

5.7. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [minderjarige] niet langer bij het geheime gezin kan blijven en dat er op dit moment nog geen ander geschikt pleeggezin voor [minderjarige] is. Ook is gebleken dat de moeder, anders dan voorheen, bereid en gemotiveerd is om samen met [minderjarige] naar de veilige opvang te gaan. De GI heeft haar twijfels over de bestendigheid van de motivatie van de moeder, maar is bereid om de moeder in het belang van [minderjarige] deze kans te bieden. Ook de kinderrechter acht het verblijf van [minderjarige] samen met de moeder bij de veilige opvang op dit moment het meest in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Door het verblijf bij de veilige opvang zijn de veiligheidsrisico’s ingeperkt en is er in de nabijheid hulpverlening beschikbaar. Een machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder, te weten de moeder, is noodzakelijk om het verblijf van [minderjarige] bij de veilige opvang (samen met de moeder) te kunnen borgen. Hierbij merkt de kinderrechter op dat de veilige opvang voor korte duur dient te zijn en dat binnen de machtiging – indien mogelijk – met veiligheidsafspraken kan worden toegewerkt naar de terugkeer naar huis bij de moeder en veilig contact met de vader. Op het moment dat de moeder niet langer meewerkt en/of niet langer bij de veilige opvang wil blijven en de GI de situatie of de terugkeer naar huis als onveilig inschat, gaat de kinderrechter er vanuit dat er een nieuw verzoek wordt ingediend. Uitvoerbaar bij voorraad

5.8. Tegen de beslissing tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft. De kinderrechter zal het verzoek tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beslissing daarom afwijzen.

5.9. De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

In de zaak met zaaknummer C/02/438908 / JE RK 25-1509

Spoedbeslissing (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing

5.10. Bij beschikking van 15 augustus 2025 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend met ingang van 15 augustus 2025 en tot 29 augustus 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn nu in de gelegenheid gesteld hun standpunten naar voren te brengen. Naar aanleiding daarvan oordeelt de kinderrechter dat niet is gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven voor een ander oordeel. Die beslissing zal dan ook niet worden herroepen.

Inhoudelijke beoordeling resterende deel van het verzoek

5.11. Gelet op het voorgaande en dat de kinderrechter het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder, te weten de moeder toewijst, zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afwijzen.

6 De beslissing

De kinderrechter:

In de zaak C/02/438776 / JE RK 25-1490

6.1. stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 26 augustus 2025 en tot 12 november 2025;

6.2. verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met ingang van 26 augustus 2025 en tot 12 november 2025;

6.3. verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad;

6.4. wijst het meer of anders verzochte af;

In de zaak C/02/438908 / JE RK 25-1509

6.5. wijst het verzoek af.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: