Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/436473 / JE RK 25-1071 Datum uitspraak: 18 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,

over

[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 1],

[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 2].

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1], advocaat mr. J. Nederlof uit Tilburg,

[de vader], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2].

Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 juni 2025.

1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • de vader (via beeldbellen);

  • de moeder met haar advocaat;

  • een vertegenwoordiger van de GI;

  • een vertegenwoordiger van de Raad.

2 De feiten

2.1. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1].

2.2. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 21 mei 2024 zijn de toen nog ongeboren minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 21 augustus 2024. In de beschikkingen van 11 juni 2024 en van 19 juni 2024 is de GI (met spoed) gemachtigd om de minderjarigen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin) van 11 juni 2024 tot 21 augustus 2024.

2.3. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 14 augustus 2024 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 21 augustus 2024 tot 21 augustus 2025. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 21 augustus 2024 tot 21 december 2024.

2.4. De GI heeft op 21 oktober 2024 verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft het verzoek gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, in dit geval tot 21 augustus 2025.

2.5. Bij beschikking van 19 december 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengd tot 21 april 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad, waarin deze de rechtbank adviseert over het te nemen perspectief(besluit). De verdere behandeling van de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.

2.6. Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 april 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 april 2025 verlengd tot 21 augustus 2025.

2.7. Op basis van voormelde beschikkingen zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op 11 juni 2024 uit huis geplaatst en verblijven zij momenteel nog in een crisispleeggezin.

3 Het verzoek

3.1. De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI (desgevraagd) bevestigd dat het verzoek wordt gedaan voor beide kinderen, ook al blijkt dat uit het schriftelijke verzoek onvoldoende, doordat bijvoorbeeld in het petitum verwoord staat “bovengenoemde minderjarige” in plaats van “bovengenoemde minderjarigen”. De belanghebbenden hebben er geen bezwaar tegen dat het verzoek moet worden beschouwd als zijnde bedoeld voor beide minderjarigen.

4 De standpunten

4.1. De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zich nog steeds in positieve zin ontwikkelen. Op 20 augustus 2025 zullen zij de volledige overstap maken van het crisispleeggezin naar een perspectief biedend pleeggezin. In maart 2025 heeft de GI reeds bepaald dat het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet langer bij de ouders is gelegen. De rechtbank heeft dat bekrachtigd in haar beschikking van 1 april 2025. De ouders hebben op dit moment nog, afzonderlijk van elkaar, eenmaal per drie weken beeldbelcontacten met [minderjarige 2] en [minderjarige 1]. De GI acht het in het belang van de minderjarigen, dat zij eerst even de tijd krijgen om in het pleeggezin in te groeien en daar hun plekje te vinden, alvorens weer fysieke contacten zullen worden opgestart, hetgeen het streven blijft. Bij de ouders leeft nog steeds de wens dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weer thuis zullen komen wonen. Om die reden acht de GI het in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk om de huidige plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] middels een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te blijven waarborgen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek onverminderd gehandhaafd.

4.2. Door en/of namens de moeder is naar voren gebracht de ouders nog steeds willen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weer thuis komen wonen. Naar de mening van de moeder hebben zij geen eerlijke kans gehad om zichzelf te kunnen bewijzen. De moeder wil dat zij uiteindelijk als één gezin weer samen gaan wonen. De moeder is er van overtuigd dat dat ook kan. De moeder heeft ook positieve stappen gezet. Zo woont de moeder intussen niet meer bij Amarant op de groep, maar is zij doorgestroomd naar een micro-woning. De moeder ziet in dat zij voor zichzelf nog therapie nodig heeft. Echter is voor haar de juiste therapie nog niet gevonden. De advocaat stelt vast dat voldaan wordt aan de gronden voor toewijzing van het verzoek. Dit neemt volgens de advocaat niet weg dat de moeder tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bezwaar heeft. Daarbij is namens de moeder, gelet op haar positieve ontwikkeling, subsidiair verzocht om bij de ondertoezichtstelling als extra hulpverleningsdoel op te nemen, dat bezien gaat worden welke rol de ouders nog kunnen spelen en, indien de berusting bij ouders dat het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet meer bij hen gelegen zal zijn uitblijft, hen daarbij te ondersteunen. Naar de mening van de advocaat zal de begeleiding van ouders daarin eveneens een rol kunnen spelen.

4.3. De vader geeft aan dat hij de kinderen heel erg mist en hij aan de huidige situatie onderdoor gaat. Volgens de vader zit hij op dit moment even weer in een periode dat het niet zo goed met hem gaat. Op termijn wil de vader de zorg voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weer op zich nemen. Om die reden verklaart de vader met het verzoek niet akkoord te kunnen gaan.

4.4 De Raad kan in het belang van de minderjarigen het verzoek om beide maatregelen voor de duur van één jaar te verlengen ondersteunen. Het door de advocaat van de moeder aangedragen extra hulpverleningsdoel kan De Raad eveneens ondersteunen. De Raad vraagt zich wel af of het ouders zal lukken om alsnog te zullen gaan accepteren dat het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet meer bij hen gelegen is.

5 De beoordeling

5.1. Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

5.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

5.3. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

5.4. Beide ouders hebben de – begrijpelijke – wens dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1], in ieder geval op termijn, weer bij hen komen wonen. De vader ziet evenwel zelf in dat hij op dit moment niet in staat is om de zorg voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op zich te nemen. De moeder dient ook nog flink aan zichzelf te werken, voordat zij meer voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal kunnen betekenen. Op dit moment hebben beide ouders zelf nog teveel ondersteuning nodig op zowel psychisch als maatschappelijk vlak. Daarbij heeft de meervoudige kamer bij beschikking van 1 april 2025 reeds geoordeeld dat het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet langer bij de ouders is gelegen. Naar het oordeel van de kinderrechter is niet gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel. Dit leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter verlengt daarom beide maatregelen. Daarnaast kan de kinderrechter het voorstel van de advocaat van moeder ondersteunen om aan de bestaande hulpverleningsdoelen toe te voegen, dat bezien blijft worden welke rol de ouders nog kunnen spelen en, indien de berusting bij ouders geheel uitblijft, hen te ondersteunen in de acceptatie dat het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet meer bij hen gelegen zal zijn. Hierbij dienen de reeds bestaande doelen, namelijk dat beide ouders een passend en onbelast contact zullen hebben met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de kinderen een plek binnen een perspectief biedend gezin zullen hebben, waarin zij gestimuleerd worden om zich leeftijdsadequaat te ontwikkelen, onverminderd van kracht te blijven

5.5. De kinderrechter heeft overwogen om beide maatregelen in duur te bekorten tot bijvoorbeeld een half jaar. Echter niet te verwachten valt dat de situatie op dat moment al veel anders zal zijn en zij wil ouders een reële kans geven om de situatie te leren accepteren. Om die reden zal zij het verzoek onverminderd toewijzen.

5.6. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 21 augustus 2025 tot 21 augustus 2026;

6.2. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 augustus 2025 tot 21 augustus 2026;

6.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 25 augustus 2025.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: