ECLI:NL:RBZWB:2025:5810 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1459 WABOA
(gemachtigde: mr. A.A.M. van Beek),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen (het college).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] B.V. uit [plaats] , vergunninghoudster (gemachtigde: mr. H.S. Memelink).
- Deze uitspraak gaat over een door het college aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het vervangen van een bedrijfspand aan [adres] . Eiseres is het hiermee niet eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning op goede gronden heeft verleend.
Inleiding: feiten en procesverloop
- Vergunninghoudster heeft het perceel aan [adres] in eigendom. Zij is voornemens om het bestaande bedrijfspand te slopen en een nieuw bedrijfspand te bouwen. Daarvoor heeft vergunninghoudster op 29 maart 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd.
2.1. Bij het besluit van 13 juli 2023 (primair besluit) heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet zowel op de vervangende bouw van een bedrijfspand als het afwijken van bestemmingsplan ‘Kern [plaats] ’ (bestemmingsplan) en is verleend met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
2.2. Eiseres heeft daartegen op 17 juli 2023 bezwaar gemaakt. Op 25 september 2023 heeft eiseres een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Met het besluit van 21 december 2023 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
2.3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 21 oktober 2024 heeft de rechtbank een reactie op het beroepschrift ontvangen van vergunninghoudster. Eiser, het college en vergunninghoudster hebben aanvullende stukken ingediend.
2.4. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Eiseres was met haar gemachtigde aanwezig. Namens het college heeft [naam 1] aan de zitting deelgenomen. Namens de derde-partij was aanwezig [naam 2] als mede-eigenaar, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Wettelijk kader 3. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in deze zaak ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval het oude recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Dit omvat onder andere Wabo en de Wet natuurbescherming (Wnb).
3.1. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Onvolledig en onjuist onderzoek Wnb (soortenbescherming) 4. Eiseres stelt dat de verleende vergunning is gebaseerd op een onvolledig en daarmee onjuist ecologisch onderzoek. Daarom dient volgens haar geconcludeerd te worden dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het was aan het college om te beoordelen of een vergunning voor natuur is vereist, zo stelt eiseres.
4.1. In de Wnb zijn bepalingen opgenomen die strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. In bepaalde gevallen is een ontheffing op grond van de Wnb vereist. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
4.2. Ter zitting heeft het college toegelicht dat naast de omgevingsvergunning ook een ontheffing voor soortenbescherming op grond van de Wnb was vereist. Tussen partijen is dus niet meer in geschil dat een ontheffing op grond van de Wnb noodzakelijk was.
4.3. Wanneer voor een initiatief zowel een omgevingsvergunning als een ontheffing is vereist en die laatste niet al voorafgaand aan de aanvraag voor die omgevingsvergunning is aangevraagd, bestaat een verplichting tot aanhaking. De initiatiefnemer kan tot het primaire besluit besluiten om de natuurvergunning of ontheffing te ontkoppelen van de omgevingsvergunning en dit apart aan te vragen bij het daarvoor bevoegd gezag.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.2aa in verbinding met artikel 6.10a, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.
Ontbreken Aeriusberekening (gebiedsbescherming) 5. Volgens eiseres heeft het college niet aangetoond dat de activiteiten niet leiden tot een overschrijding van de kritische depositiewaarden in de relevante Natura 2000 gebieden, te weten de [locatie 1] en [locatie 2] .
5.1. Het college is van mening dat het ontbreken van een Aeriusberekening vanwege het relativiteitsvereiste niet kan leiden tot vernietiging van het besluit. Eiseres is een natuurlijk persoon en kan in beginsel niet opkomen voor een algemeen belang, zoals bescherming van natuurwaarden in Natura 2000- gebieden. Verder is van belang dat eiseres ongeveer 4,5 kilometer woont van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied; de [locatie 1] . Het individuele belang van een goed woon- en leefklimaat van eiseres is dus niet verweven met het Natura 2000-gebied de [locatie 1] omdat dit gebied geen deel uitmaakt van haar directe leefomgeving.
5.2. De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van de Afdeling, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- of leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
5.3. De rechtbank stelt vast dat het dichtst bij het plangebied gelegen Natura 2000-gebied de [locatie 1] is. De grens van dit gebied ligt op ongeveer 4 km afstand van het plangebied. Eiseres woont in de directe omgeving van het plangebied, zodat de afstand vanaf haar woning tot de [locatie 1] vergelijkbaar is. Gelet op deze afstand maakt de [locatie 1] geen deel uit van de leefomgeving van eiseres. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen verwevenheid bestaat tussen de individuele belangen van eiseres bij het behoud van een goede kwaliteit van haar woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan vernietiging van het besluit vanwege strijd met de Wnb in de weg. De rechtbank bespreekt de beroepsgrond hierover daarom niet inhoudelijk.
Archeologie 6. Eiseres voert aan dat het plangebied een archeologische dubbelbestemming heeft en dat de omgevingsvergunning is verleend zonder dat het college beschikt over een rapport in de zin van artikel 20.3.1 a t/m c van het bestemmingsplan. Volgens eiseres verzet het bestemmingsplan zich ertegen dat een omgevingsvergunning wordt verleend voordat het archeologisch onderzoek is afgerond.
6.1. Het college stelt dat de beroepsgrond van eiseres niet kan slagen gelet op het relativiteitsvereiste.
6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de perceel waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ is toegekend. De voor 'Waarde – Archeologie – 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische monumenten en de archeologische resten van historische kern van [plaats] .
6.3. De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitsvereiste in de weg aan het honoreren van de beroepsgrond van eiseres, zoals het college aanvoert. De enkele omstandigheid dat eiseres eigenaar is van een perceel naast het vergunde gebouw betekent niet dat zij in rechte kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van archeologische waarden zoals die geregeld zijn in een bestemmingsplan. Wanneer een rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept, kan de bestuursrechter een besluit op grond van het relativiteitsvereiste niet vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met die regel of dat rechtsbeginsel.
6.4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ziet af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
Zijdelingse perceelgrens 7. Eiseres betoogt dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met artikel 7.2.1. onder c van het bestemmingsplan, omdat de afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet in acht wordt genomen. Zij meent dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat de voorgevelrooilijn moet worden aangemerkt als voorste perceelgrens. Zij wijst op rechtspraak van de Afdeling, waaruit volgens eiseres kan worden opgemaakt dat de zijdelingse perceelgrens moet worden bepaald op basis van feiten en omstandigheden.
7.1. Het college kan zich niet vinden in de stelling van eiseres en stelt dat de grens tussen het perceel van eiseres en vergunninghoudster de achterste perceelgrens betreft.
7.2. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
7.3. Artikel 7.2.1 van het bestemmingsplan luidt: “Ten aanzien van het bouwen van hoofdgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
[…].”
7.4. Volgens artikel 1.55 van het bestemmingsplan is de voorgevel van een gebouw georiënteerd op de gevellijn. Uit artikel 1.58 van het bestemmingsplan blijkt dat de zijdelingse perceelsgrens de grens tussen twee percelen is, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
7.5. De rechtbank stelt vast dat het bedrijfspand een gevellijn heeft ter plaatse van de noordelijke lijn van het bouwvlak langs de Tweede Industrieweg, wat betekent dat dat bedrijfspand met de voorgevel naar Tweede Industrieweg gericht moet worden. De overliggende zuidelijke zijde kan worden aangemerkt als de achterste perceelgrens en de oost- en westzijde worden aangemerkt als de zijdelingse perceelgrenzen.
7.6. De door eiseres genoemde grens betreft daarom de achterste perceelgrens. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verleende omgevingsvergunning niet in strijd is met artikel 7.2.1 onder c van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Evidente privaatrechtelijke belemmering 8. Tot slot betoogt eiseres dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoering van het bouwplan in de weg staat. Zij voert aan dat de omgevingsvergunning voorziet in de bouw van een nieuw bedrijfspand op de kadastrale perceelsgrens, terwijl het bestaande bedrijfspand ten dele niet op de kadastrale grens staat en dat eiseres en haar rechtsvoorganger de grond tot aan de muur van de bestaande hal in bezit heeft. Eiseres beroept zich, voor zover nodig, op verkrijgende verjaring van het deel van de grond van vergunninghoudster van de kadastrale erfgrens tot de bestaande muur. Zij wijst erop geen toestemming te geven voor het bouwen van het nieuwe bedrijfspand op haar grond.
8.1. De onduidelijkheid over de eigendomsverhouding van de grond waarop de kadastrale perceelgrens gesitueerd is kan niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld, zo stelt het college. Het college meent daarom dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
8.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft.
8.3. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven.
8.4. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het te bouwen bedrijfspand zal aansluiten op de kadastrale erfgrens ook in combinatie met de stelling dat eiseres deze grond momenteel in gebruik heeft en dat zij voor de bouw geen toestemming geeft, niet leidt tot het oordeel dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank stelt vast dat er het eigendom van de grond tussen de kadastrale grens en de bestaande muur in geschil is. Een eventueel geslaagd beroep op verkrijgende verjaring overeenkomstig artikel 3:99, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld. Een geschil daarover dient door de burgerlijke rechter te worden beslecht. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond nu de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend zonder – op dat moment aangehaakte – ontheffing op grond van de Wnb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De bestuursrechter is verplicht om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten.
[9] Dat houdt onder andere in dat de bestuursrechter moet onderzoeken of de gevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.[10]
9.1. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Ter zitting heeft vergunninghoudster toegelicht dat zij in februari 2025 bij GS een omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit heeft aangevraagd. Daarmee heeft vergunninghoudster ervoor gekozen de ontheffing voor soortenbescherming alsnog te ontkoppelen en de onderhavige omgevingsvergunning en de procedure voor wat betreft de ontheffing gescheiden te houden. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat deze ontheffing ook na de aanvraag voor de omgevingsvergunning ontkoppeld kan worden.
9.2. De rechtbank laat de deskundigheid van Brabant Eco, zoals is betwist door eiseres, in het midden. Gelet op hetgeen hierboven is geoordeeld, zal GS een besluit nemen over de omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit. Eiseres kan haar bezwaren in die procedure aanvoeren.
9.3. Omdat het beroep van eiseres gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Wesel, griffier, op 28 augustus 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:41a De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.
Artikel 8:69a De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, […]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 6.10a, eerste lid Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.
Artikel 2.2aa Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
Bestemmingsplan ‘Kern [plaats] ’
Artikel 20.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 onder a, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:74, r.o. 3.2.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:803 en van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:387, r.o. 4.1; van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1258, r.o. 17.2; van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3101, r.o. 4.2 en van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2935, r.o. 2.3.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.51.
Artikel 8:69a van de Awb.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3319.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2599.
Artikel 8:41a van de Awb.
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:803 en van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160.