ECLI:NL:RBZWB:2025:5748 - Kort geding loonvordering na overgang van onderneming afgewezen wegens ontbreken spoedeisend belang - 20 augustus 2025
Uitspraak
Essentie
De kantonrechter verklaart werknemers niet ontvankelijk in hun vordering tot loondoorbetaling en tewerkstelling. Het spoedeisend belang ontbreekt, omdat er geen acute financiële nood is. Bovendien loopt er al een bodemprocedure over de betwiste overgang van onderneming, waarop de kantonrechter in kort geding niet vooruit wil lopen.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11710118 \ VV EXPL 25-43
Vonnis in kort geding van 20 augustus 2025
in de zaak van
1 [eiser 1]
wonende te [plaats 1] en 2. [eiser 2] wonende te [plaats 2] eisende partijen gemachtigde: mr. E.P. Koevoets
tegen
1 de vennootschap onder firma [gedaagde 1] V.O.F.
handelend onder de naam [de firma] gevestigd te [plaats 3] en haar vennoten
- [gedaagde 2]
en
- [gedaagde 3]
beiden wonend te [plaats 3] gedaagde partijen gemachtigde: mr. W.A.A. van Kuijk
1 De zaak in het kort
Eisers [eiser 1] en [eiser 2] zijn lang geleden in dienst getreden bij gedaagde, brood- en banketbakkerij [gedaagde 1] V.O.F. De beide vennoten hebben hun onderneming, met uitzondering van enkele activa, overgedragen aan de besloten vennootschap van hun zoon. Nadat die vennootschap failliet werd verklaard heeft de curator de arbeidsovereenkomsten met eisers en andere werknemers opgezegd. Eisers menen echter dat zij in dienst zijn gebleven van gedaagden. Zij vorderen bij wijze van voorlopige voorzieningen (door-) betaling van het loon of anders een schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat het spoedeisend belang bij eisers ontbreekt en verklaart hen niet ontvankelijk.
2 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de op 12 juni 2025 uitgebrachte dagvaarding, met producties;
-
de conclusie van antwoord, met producties;
-
de mondelinge behandeling van het geschil op 6 augustus 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
3 De feiten
Bij de beoordeling van de zaak zijn de volgende feiten van belang.
a. [eiser 1] is op 2 september 1996 als banketbakker bij [gedaagde 1] V.O.F. in dienst getreden. Laatstelijk bedroeg zijn loon € 3.023,98 bruto per maand, exclusief emolumenten.
b. [eiser 2] is op 3 oktober 2011 als banketbakker/baker bij [gedaagde 1] V.O.F. in dienst getreden. Zijn loon bedroeg laatstelijk € 2.983,32 bruto per maand, exclusief emolumenten.
c. Op 2 oktober 2023 werd de niet lang voordien opgerichte besloten vennootschap [gedaagde 1] B.V. in het handelsregister ingeschreven.
d. [gedaagde 1] B.V. werd op 14 januari 2025 in staat van faillissement verklaard.
De curator heeft bij brieven van 15 januari 2025 de arbeidsovereenkomsten met beide eisers opgezegd.
e. [eiser 1] heeft in een brief van 29 januari 2025 aan gedaagden aanspraak gemaakt op betaling van het loon over die maand.
f. [eiser 2] is thans werkzaam bij een banketbakker te [plaats 2] . [eiser 1] is nog werkzoekend en ontvangt een uitkering op grond van de sociale zekerheidswetgeving.
4 Het geschil
4.1. Eisers vorderen primair, samengevat, betaling van loon over de periode van 1 november 2024 tot 1 mei 2025 en vervolgens vanaf die datum tot de dag dat ieders arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede om hen weer tot de werkplek toe te laten om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Subsidiair vorderen beiden een schadevergoeding.
4.2. Aan hun vorderingen leggen eisers ten grondslag dat zij jaren geleden bij gedaagden in dienst zijn getreden. Er zou sprake zijn geweest van een overgang van onderneming maar daarvoor hebben zij nooit getekend. De vennootschap onder firma bestaat nog steeds. Zij vorderen dan ook dat het loon wordt doorbetaald.
4.3. Gedaagden voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eisers in al hun vorderingen, althans tot afwijzing daarvan.
5 De beoordeling
5.1. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of eisers ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. In het geval dat het antwoord op die vraag bevestigend luidt moet de kantonrechter beoordelen of de vorderingen van eisers in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2. Geoordeeld wordt dat het spoedeisende belang bij de gevraagde voorlopige voorziening ontbreekt. Eisers voeren aan dat zij weliswaar een inkomen hebben maar dat dit lager is dan het loon dat zij bij gedaagden verdienden. Bovendien willen zij graag weer de overeengekomen werkzaamheden verrichten, aldus eisers in hun dagvaarding. Ter zitting heeft [naam] desgevraagd verklaard dat hij een uitkering ontvangt en heeft [eiser 2] verklaard dat hij ander betaald werk heeft. Niet gesteld of gebleken is dat een van beiden na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de curator financiële problemen heeft gekregen, zodanig dat een voorlopige voorziening zoals gevorderd noodzakelijk is om in het levensonderhoud te voorzien en schulden te voorkomen.
5.3. Daar komt bij dat gedaagden zich gemotiveerd tegen de eventuele toewijzing van de vorderingen verzetten. Zij betogen dat wel degelijk sprake is geweest van een overgang van onderneming waardoor de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten met eisers op [gedaagde 1] B.V. zijn overgegaan
5.4. Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over de enerzijds gestelde en anderzijds betwiste overgang van de onderneming. Daarbij hebben gedaagden onder andere gewezen op een door de kantonrechter te Tilburg op 9 juli 2025 gegeven tussenbeschikking in een nog lopende procedure van een (oud-)collega van eisers tegen gedaagden waarin eveneens de vraag aan de orde is of al dan niet sprake is geweest van een overgang van onderneming. Blijkens die beschikking heeft de kantonrechter aan gedaagden een bewijsopdracht gegeven. In het geval dat in de nu voorliggende voorzieningenprocedure wel zou worden geoordeeld dat eisers een spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben kan, gelet op die lopende bodemprocedure, de kantonrechter bezwaarlijk op het oordeel van zijn ambtgenoot vooruit lopen. Dit geldt niet alleen voor de loonvordering van eisers, maar ook voor hun vordering om weer te worden toegelaten tot hun werk bij gedaagden.
5.5. In de door eisers subsidiair ingestelde vordering tot betaling van een schade-vergoeding kunnen zij evenmin worden ontvangen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers verklaard dat die vordering is ingesteld voor het geval dat wordt geoordeeld dat wel sprake is geweest van een overgang van onderneming. Ook hierbij ontbreekt naar het oordeel van de kantonrechter een spoedeisend belang.
5.6. De conclusie is dat eisers in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn.
5.7. Gezien deze uitkomst van de procedure worden eisers veroordeeld in de kosten daarvan. De proceskosten van gedaagden worden, inclusief de nakosten, vastgesteld op:
5.8. Hoewel dit niet is gevorderd zijn eisers hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de proceskosten
6 De beslissing
De kantonrechter
6.1. verklaart eisers niet ontvankelijk in hun vorderingen;
6.2. veroordeelt eisers in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening indien eisers niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
Artikel 7:663 BW.
Vgl. Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022, 1942, rov. 4.1.2.