ECLI:NL:RBZWB:2025:5588 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2707
[eiseres], uit [plaats 1], eiseres,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] B.V., uit [plaats 2].
Inleiding
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een zonneweide en een energie-opslagsysteem op de [locatie] in [plaats 3].
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het griffierecht niet is betaald en het niet betalen niet verontschuldigbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
-
Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41 van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht € 385,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is. Dat betekent dat er een goede reden moet zijn waarom het griffierecht niet (tijdig) is betaald.
-
Iemand die beroep instelt, moet daarnaast in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Omdat de Crisis- en herstelwet (Chw) op deze zaak van toepassing is, kunnen in beginsel geen gronden na afloop van de termijn voor het instellen van beroep meer worden aangevoerd.
[1] De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wanneer geen gronden zijn ingediend binnen de beroepstermijn.[2]
Heeft eiseres het griffierecht tijdig betaald?
-
De griffier heeft eiseres bij brief van 5 juni 2025 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en meegedeeld dat dit binnen vier weken moet zijn voldaan. De griffier heeft vervolgens bij brief van 31 juli 2025 is eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief.
-
Eiseres heeft het griffierecht niet (op tijd) betaald.
Heeft eiseres gronden ingediend?
-
Eiseres heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft eiseres er binnen de beroepstermijn niet op gewezen dat de gronden op grond van de Chw binnen de beroepstermijn moesten worden ingediend. In de bekendmaking van het bestreden besluit in het gemeenteblad is ook niet vermeld dat de Chw van toepassing was. Gelet daarop heeft de rechtbank eiseres in een brief van 31 juli 2025 een termijn gegeven van twee weken om de gronden in te dienen.
-
Eiser heeft binnen die termijn geen gronden ingediend. Eiser heeft de beroepsgronden dus niet tijdig vermeld.
Zijn de verzuimen verontschuldigbaar?
- Eiseres heeft geen reden gegeven voor de verzuimen. Er is dus geen verontschuldiging voor de verzuimen gebleken.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 20 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Artikel 1.6a van de Chw.
Artikel 1.6, tweede lid, van de Chw.