Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5419 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 14 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:541914 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-009038-25

vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) wonende te [adres] raadsman mr. T. van den Wildenberg, advocaat te 's-Hertogenbosch

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. H.E. Thijssen-de Haze, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] meerdere ribfracturen, traumatisch hersenletsel en/of een hoofdwond heeft opgelopen (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)), dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt (artikel 5 WVW).

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Naar de mening van de officier van justitie kan het handelen van verdachte worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig zoals bedoeld in artikel 6 WVW. De officier van justitie weegt daarbij mee dat verdachte beroepschauffeur is, waaraan hogere eisen ten aanzien van de voorzichtigheid en oplettendheid mogen worden gesteld dan aan de gemiddelde verkeersdeelnemer. Niet alleen vanwege de grotere rijvaardigheid die van een beroepschauffeur mag worden verwacht, maar ook vanwege de grotere gevaarzetting die een voertuig met dergelijk gewicht en omvang met zich meebrengt.

4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde. Uit de door de raadsman aangehaalde rechtspraak volgt naar de mening van de raadsman dat, ondanks het feit dat verdachte reed als professioneel chauffeur in een vrachtwagen, niet per definitie kan worden gesteld dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld door [slachtoffer] niet op te merken en dientengevolge geen voorrang te verlenen. Aan verdachte kan in de kern slechts één verwijt worden gemaakt, namelijk het niet zien van het slachtoffer. Mogelijk is dit veroorzaakt door de spiegel die het zicht zou kunnen hebben geblokkeerd. De raadsman heeft daarbij gewezen op de foto op bladzijde 88 van het dossier. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.

4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs De rechtbank stelt vast dat op 27 mei 2024 in Tilburg op de kruising van de Lage Witsiebaan met het fietspad gelegen aan de Reitsehoevenstraat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen verdachte, als bestuurder van een vrachtwagen, en [slachtoffer] , als bestuurder van een fiets. De vrachtauto botste ter hoogte van de fietsoversteekplaats met de voorzijde tegen de rechterzijde van de fiets. [slachtoffer] heeft ten gevolge van het ongeval traumatisch hersenletsel, meerdere ribfracturen en een hoofdwond opgelopen.

Primair: artikel 6 WVW Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.

Toedracht van het ongeval Om te kunnen beoordelen of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW dient eerst de toedracht van het ongeval te worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] op het fietspad fietste en voor verdachte van links kwam. De toegestane maximum snelheid op de Lage Witsiebaan is ter plaatse 30 kilometer per uur. Middels verkeersborden en markeringen op de weg is aangegeven dat de verkeersdeelnemers op de Lage Witsiebaan voorrang moeten verlenen aan de verkeersdeelnemers op het fietspad (en de weg) aan de Reitsehoevenstraat, welk fietspad is gelegen op een verhoogd weggedeelte dat bereikt wordt via een drempel. Uit forensisch onderzoek volgt dat verdachte omstreeks het tijdstip van het ongeval vertraagde naar een geregistreerde snelheid van 18 kilometer per uur, hetgeen volgens het aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek zou passen bij het moment van afremmen voor de drempel waarop het fietspad aan de Reitse Hoevenstraat ligt. De rechtbank stelt vast dat verdachte op grond van de geldende verkeersregels in elk geval niet te hard heeft gereden. Deze snelheid van 18 kilometer per uur kan dan in een specifieke situatie toch nog te hard zijn gelet op alle omstandigheden van het geval. Helaas biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om daarover een gefundeerd oordeel te kunnen geven.

Wel kan vastgesteld worden dat er vanaf de bestuurderszitplaats voldoende zicht door de voorruit en door de linker zijruit om de fietser te kunnen zien. Het standpunt van de verdediging dat de spiegel het zicht beperkte deelt de rechtbank niet, nu het voor een bestuurder mogelijk is om actief om de spiegel heen te kijken en zijn gezichtsveld ook verandert naarmate hij verder rijdt. Verdachte heeft verklaard dat hij naar links en naar rechts heeft gekeken en de fietser niet heeft gezien.

De rechtbank stelt vast dat de fietser wel is gezien door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] reed in een personenauto direct achter verdachte. [getuige 2] fietste een stuk achter de vrachtwagen waar verdachte in reed.

Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de fietser had kunnen zien. Nu verdachte de fietser niet heeft gezien, en dus de fietser geen voorrang heeft verleend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet goed en oplettend genoeg heeft gekeken om zich ervan te vergewissen dat het fietspad daadwerkelijk vrij was. De rechtbank is van oordeel dat dit gedrag van verdachte weliswaar verwijtbaar is maar onder deze omstandigheden niet kan leiden tot de conclusie dat verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld. Het feit dat verdachte professioneel vrachtwagenchauffeur is, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank in deze omstandigheden niet anders. De gedraging van verdachte raakt de ondergrens van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid zoals bedoeld in artikel 6 WVW niet. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.

Subsidiair: artikel 5 WVW Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot een veroordeling voor dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte wel als gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. Verdachte heeft geen voorrang verleend waar dat wel had gemoeten en heeft hierdoor gevaar op de weg veroorzaakt. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

subsidiair op 27 mei 2024 te Tilburg, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Lage Witsiebaan,- bij het naderen van de kruising met de Reitse Hoevenstraat, welke weg een voorrangsweg betrof (aangegeven middels bord B6 van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende heeft vergewist of die weg vrij was van verkeersdeelnemers en- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser ( [slachtoffer] ) naderde over die voorrangweg en- aan die fietser geen voorrang heeft verleend en (vervolgens) tegen die fietser is gebotst,door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van een veroordeling voor het primair tenlastegelegde.

6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring een geldboete aan verdachte op te leggen en geen taakstraf of ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat verdachte zijn hele werkende leven vrachtwagenchauffeur is geweest en nooit eerder een ongeval heeft meegemaakt. Het verdriet over de gevolgen van het ongeval voor aangever en zijn gezin bestaat ook zeker bij verdachte. Naast verdachte is ook de maatschappij niet gebaat bij een dergelijk hoge straf als door de officier van justitie is gevorderd.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagen geen voorrang verleend aan een fietser die van links kwam, waardoor hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Dit heeft geresulteerd in een botsing met [slachtoffer] die op de fiets reed. Het slachtoffer heeft hierdoor traumatisch hersenletsel, meerdere ribfracturen en een hoofdwond opgelopen.

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte in Polen een blanco strafblad heeft en in Nederland slechts één keer eerder met justitie in aanraking is geweest maar dat dit lang geleden is. Ter zitting heeft verdachte zijn spijt betuigd voor alles wat er is gebeurd.

Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De straffen die worden opgelegd voor een overtreding van artikel 5 WVW worden ingegeven door de ernst van de gemaakte verkeersfout. De op te leggen straf dient in het bijzonder gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen. De rechtbank heeft zeker oog voor de gevolgen die de overtreding heeft voor het slachtoffer en zijn gezin, maar kan dit niet -substantieel- laten meewegen bij de strafoplegging.

Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal zij ook een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Met name gelet op de ernst van het feit, waarbij verdachte rijdend in een vrachtwagen geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] die daar toen fietste, en ook enigszins op de financiële situatie van verdachte, zal de rechtbank geen geldboete maar een taakstraf aan verdachte opleggen. De rechtbank acht een taakstraf van 60 uur passend en geboden.

Gelet op de documentatie van verdachte acht de rechtbank het niet opportuun hem nog een, al dan niet (deels) voorwaardelijke, ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 52.500 aan affectieschade voor zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen. Uit de toelichting op de vordering ter zitting door de echtgenote van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat deze feitelijk is gedaan door de echtgenote namens haar en de twee minderjarige kinderen. Abusievelijk is de vordering ingediend op naam van verdachte. Het lijkt erop dat de benadeelde partij met name voor zijn gezinsleden een vordering heeft willen indienen. Voorop staat dat [slachtoffer] het slachtoffer is geworden van het verkeersongeval. De vraag doet zich voor welke schade hij heeft opgelopen als gevolg van dat ongeval.

De rechtbank stelt vast dat verdachte voorafgaand aan onderhavig ongeval al klachten had ten gevolge van een eerder ongeval. De echtgenote van verdachte heeft ter zitting toegelicht dat deze klachten na het ongeval zijn verergerd. De rechtbank begrijpt dat het ongeval nogal wat impact heeft gehad op slachtoffer en zijn gezin. Echter zijn deze klachten en ook de gestelde verergering daarvan niet onderbouwd met stukken. Hierdoor kan de rechtbank de schade niet vaststellen of schatten. Bovendien beschikt de rechtbank in deze procedure over onvoldoende informatie om vast te stellen dat de genoemde klachten, dan wel de verergering daarvan, een rechtstreeks gevolg zijn van onderhavig ongeval. Dat maakt dat de rechtbank de vordering in deze procedure niet zal toewijzen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

  • spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 60 uren;

  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;

Benadeelde partijen

  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. F.L. Donders en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 augustus 2025.

Mr. Schnitzler-Strijbos en mr. Van de Vrede zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

primair hij op of omstreeks 27 mei 2024 te Tilburg, althans in Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Lage Witsiebaan,zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden

door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en of onnadenkend en/of ondeskundig- bij het naderen van de kruising met de Reitse Hoevenstraat, welke weg een voorrangsweg betrof (aangegeven middels bord B6 van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende te vergewissen of die weg vrij was van verkeersdeelnemers en/of- de snelheid van de door hem bestuurde vrachtauto onvoldoende aan te passen aan de omstandigheden en niet zodanig te regelen dat hij in staat was om de door hem bestuurde vrachtauto binnen de afstand waarover de weg vrij was tot stilstand te brengen en/of- niet (tijdig) op te merken dat een fietser ( [slachtoffer] ) naderde over die voorrangweg en/of- aan die fietser geen voorrang te verlenen en (vervolgens) tegen die fietser aan te rijden,

waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten meerdere ribfracturen en/of traumatisch hersenletsel en/of hoofdwond;

subsidiair hij op of omstreeks 27 mei 2024 te Tilburg,als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Lage Witsiebaan,- bij het naderen van de kruising met de Reitse Hoevenstraat, welke weg een voorrangsweg betrof (aangegeven middels bord B6 van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende heeft vergewist of die weg vrij was van verkeersdeelnemers en/of- de snelheid van de door hem bestuurde vrachtauto onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden en niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om de door hem bestuurde vrachtauto binnen de afstand waarover de weg vrij was tot stilstand te brengen en/of- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser ( [slachtoffer] ) naderde over die voorrangweg en/of- aan die fietser geen voorrang heeft verleend en (vervolgens) tegen die fietser is gebotst,

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.