Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5393 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 17 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:539317 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/436560 / JE RK 25-1085 Datum uitspraak: 17 juli 2025

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),

over

[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] , advocaat: mr. M. Hofland te Breda.

[de grootouders], hierna te noemen: de grootouders (moederszijde), wonende in [woonplaats] .

1 Het procesverloop

1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoek met bijlagen van de GI van 10 juni 2025, ingekomen bij de griffie op

13 juni 2025;

  • het bericht met bijlagen van mr. Hofland van 10 juli 2025.

1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening te geven in een kindgesprek of op een andere manier. De moeder heeft de rechtbank per e-mailbericht geïnformeerd dat [minderjarige] niet op gesprek wilde komen en heeft [minderjarige] zijn mening over het verzoek in het e-mailbericht uiteengezet.

2 De feiten

2.1. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader is vanaf de geboorte van [minderjarige] uit beeld.

2.2. De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 november 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 november 2024 tot 4 november 2025.

2.3. De kinderrechter heeft bij beschikking van 30 april 2025 een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 mei 2025 tot 22 juli 2025.

2.4. [minderjarige] verblijft formeel sinds oktober 2024 bij de grootouders. Ter zitting werd duidelijk dat [minderjarige] al vanaf zijn geboorte (mede) wordt verzorgd en opgevoed door zijn grootouders. Inmiddels verblijft hij op basis van voormelde machtiging op de [groep] van [accommodatie] .

3 Het verzoek

3.1. De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 4 november 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

3.2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangevoerd dat zij een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verzoekt in die zin dat wordt verzocht een machtiging te verlenen voor een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder én een voorziening voor pleegzorg.

4 Het standpunt van de GI

4.1. De GI heeft, samengevat, aan haar verzoek ten grondslag dat er bij [accommodatie] een observatietraject van drie maanden is opgestart en [minderjarige] het goed doet op de groep. Voor nu is er nog geen duidelijk zicht op het perspectief van [minderjarige] . De focus van de moeder ligt op dit moment niet bij [minderjarige] . [minderjarige] woonde altijd al grotendeels bij de grootouders, wat maakt dat haar rol altijd al kleiner is geweest naar hem toe. Wat betreft het perspectief van [minderjarige] bij de moeder, heeft [hulpverlening] een duidelijk advies gegeven. De moeder is een zeer kwetsbare vrouw, waarbij sprake is van onbehandelde trauma's. Deze onbehandelde trauma's liggen op de voorgrond, waardoor er weinig tot geen ruimte is om aan de slag te gaan met de gegeven adviezen vanuit de begeleiding. De moeder is op dit moment onvoldoende leerbaar en zal eerst met zichzelf aan de slag moeten gaan, alvorens er weer ruimte ontstaat om de zorg en opvoeding van [minderjarige] te kunnen dragen. Ondanks de geboden ondersteuning, stimulering en het uitgooien van lijntjes naar de moeder door de hulpverlening, laat de moeder een afwachtende houding zien en is zij niet in staat zaken zelfstandig op te pakken. Dit maakt dat het proces van de moeder nu grotendeels stilligt en de situatie daardoor onveranderd blijft. Ook woont de moeder sinds kort samen met haar partner over wie vanuit [hulpverlening] de nodige zorgen zijn geuit. De contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen goed en de GI onderzoekt de mogelijkheden voor een uitbreiding daarvan.

4.2. De contactmomenten tussen [minderjarige] en de grootouders worden steeds uitgebreid. Op dit moment zien de grootouders [minderjarige] twee keer per week voor de duur van zes uur. Vooral de oma is voor [minderjarige] heel belangrijk en zij lijkt hem ook veiligheid te geven. [jeugdzorginstelling] heeft echter een negatief screeningsadvies afgegeven wat maakt dat de GI [minderjarige] niet terug bij de grootouders kan plaatsen. Het is nu van belang dat er zicht komt op wat [minderjarige] nodig heeft en dit wordt door [accommodatie] in kaart gebracht. Ook wordt er een persoonlijkheidsonderzoek (hierna: PO) bij [minderjarige] afgenomen door [jeugdzorginstelling] . In eerste instantie had [jeugdzorginstelling] aangegeven na het PO opnieuw te bekijken of de situatie bij de grootouders voldoende veilig is. Echter heeft [jeugdzorginstelling] recent aangegeven dat de resultaten van het PO geen invloed meer gaan hebben en het screeningsadvies negatief blijft.

4.3. De GI zit in een tweestrijd. Vaststaat dat [minderjarige] het goed had bij de grootouders en daar stappen maakte en stabiliteit ervoer. De signalen van de moeder hebben het screeningsadvies in een bepaalde context geplaatst waardoor de zorgen bij de grootouders thuis anders zijn gewogen en er een negatief screeningsadvies uit is gekomen. Hoewel de GI het [minderjarige] en de grootouders gunt om [minderjarige] weer bij hen te plaatsen, kan zij niet om het negatieve screeningsadvies van [jeugdzorginstelling] heen. De GI ziet zich dan ook genoodzaakt om een brede machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken voor de duur van de ondertoezichtstelling. In deze periode gaat de GI verder onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft en welke woonplek passend voor hem is. Een brede machtiging is noodzakelijk omdat [minderjarige] op dit moment bij [accommodatie] verblijft maar een pleeggezin de voorkeur heeft.

4.4. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangevuld dat het plaatsen van [minderjarige] bij de grootouders, tegen het advies van [jeugdzorginstelling] in, negatieve gevolgen zal hebben voor de pleegzorgorganisatie en pleegzorgvergoeding. Het enige wat de GI dan kan betekenen is het maken van veiligheidsvoorwaarden en het inzetten van hulpverlening. Ook kan de GI proberen of [accommodatie] een rol kan spelen in een eventuele overgang naar grootouders aangezien zij zeer welwillend zijn.

4.5. Op de vraag van de kinderrechter welke rechtspositie de grootouders moet toekomen, voert de GI aan dat de grootouders als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt nu [minderjarige] het grootste gedeelte van zijn leven bij hen heeft gewoond.

5 De standpunten van de belanghebbenden

5.1. Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij zich niet verzet tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder erkent dat de situatie complex is door haar meldingen over het verleden en het negatieve screeningsadvies van [jeugdzorginstelling] . Waar de moeder aanvankelijk achter de plaatsing van [minderjarige] bij [accommodatie] stond, komt zij daar nu op terug. In tegenstelling tot wat de GI heeft aangevoerd, is [minderjarige] niet goed geland bij [accommodatie] . [minderjarige] is oververmoeid en emotioneel uitgeput. De moeder is van mening dat [minderjarige] beter op zijn plek zit bij de grootouders en dat hij daar veilig is. Zij vertrouwt de grootouders, ondanks de meldingen die zij heeft gedaan. De uiteindelijke wens van de moeder is dat [minderjarige] door de week bij de grootouders gaat wonen en in de weekenden bij haar thuis. De moeder denkt dat dat op termijn haalbaar is omdat zij hard aan zichzelf aan het werk is. Zij heeft met haar huidige partner een woning gevonden, heeft een baan voor drie dagen in de week én heeft van de huisarts een doorverwijzing naar hulpverlening gekregen. De moeder begrijpt dat de weekenden bij haar thuis nog niet mogelijk zijn maar streeft ernaar dat dit voor de afloop van de ondertoezichtstelling behaald kan worden. De moeder heeft in haar brief verzocht om de contactmomenten uit te breiden, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij kan instemmen met het beleggen van de regie over de uitbreiding van de contactmomenten bij de GI. Op de vraag van de kinderrechter welke rechtspositie de grootouders moet toekomen, voert de moeder aan dat de grootouders als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.

5.2. De grootouders hebben, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] het merendeel van zijn leven bij hen heeft gewoond. [minderjarige] heeft ontzettend veel meegemaakt en de grootouders zijn voor hem altijd de veilige haven geweest. Ook hebben de grootouders altijd alle praktische zaken voor [minderjarige] geregeld. Vanaf oktober 2024 woonde [minderjarige] volledig bij de grootouders in verband met het traject van de moeder bij [hulpverlening] . In april 2025 werd [minderjarige] abrupt bij de grootouders weggehaald vanwege de meldingen van de moeder en een opvolgend negatief screeningsadvies van [jeugdzorginstelling] . [jeugdzorginstelling] had bij de afgifte van het negatieve screeningsadvies aangegeven dat zij het PO van [minderjarige] nog af zouden wachten. Het PO is opgestart maar nog niet afgerond. Desondanks heeft [jeugdzorginstelling] zonder gedegen onderzoek wéér een negatief advies afgegeven. Gelet op voornoemde omstandigheden verzoeken de grootouders hen als belanghebbende aan te merken. Ook verzoeken de grootouders om [minderjarige] weer bij hen terug te plaatsen. [minderjarige] is oververmoeid, ongelukkig en emotioneel gebroken door alle zorgen en het gemis wat hij ervaart. Daarbij raakt [minderjarige] alles kwijt, zoals zijn school en vriendjes. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat hij weer terug wordt geplaatst in zijn vertrouwde en stabiele opvoedingsomgeving bij de grootouders. De grootouders hebben altijd alles voor [minderjarige] gedaan. Zelfs nu [minderjarige] bij [accommodatie] is, regelen de grootouders alles voor hem en helpen zij [accommodatie] waar dat nodig is. Bij een terugplaatsing van [minderjarige] zijn de grootouders bereid hulpverlening aan te gaan én zich aan veiligheidsvoorwaarden van de GI te houden. Ook accepteren de grootouders de gevolgen die aan een terugplaatsing van [minderjarige] verbonden zijn. Hoewel zij de pleegzorgorganisatie en vergoeding wellicht zullen missen, is dit voor hen geen reden om [minderjarige] niet bij hen terug te nemen. Het is voor nu prioriteit dat [minderjarige] bij hen terugkomt en de noodzakelijke rust ervaart.

6 De beoordeling

Grootouders als belanghebbenden

6.1. De grootouders hebben de kinderrechter verzocht om hen als belanghebbenden aan te merken. De kinderrechter acht het van belang dat de grootouders een rechtspositie toekomt in deze procedure. Uit artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende. Vaststaat dat de grootouders [minderjarige] het merendeel van zijn leven hebben verzorgd en opgevoed. De kinderrechter honoreert daarom het verzoek en zal de grootouders in deze zaak als belanghebbenden aanmerken. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat de GI en de moeder deze beslissing ondersteunen.

Wettelijk kader

6.2. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

6.3. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

Inhoudelijke beoordeling

6.4. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat [minderjarige] in april 2025 met spoed uit huis is geplaatst vanwege de zorgelijke onthullingen van de moeder en de, mede daaropvolgende, signalen in de opvoedsituatie van de grootouders die mogelijk wijzen op seksueel misbruik. Vooral deze omstandigheid heeft ertoe geleid dat [jeugdzorginstelling] een negatief screeningsadvies heeft afgegeven. Hoewel de kinderrechter begrijpt dat de GI niet om het negatieve screeningsadvies heen kan, is [minderjarige] nu geplaatst bij [accommodatie] waar hij, in tegenstelling tot wat de GI aanvankelijk heeft aangevoerd, de nodige problematiek ervaart. Hij is oververmoeid, emotioneel en raakt steeds verder verwijderd van zijn vertrouwde omgeving. Deze omstandigheden acht de kinderrechter geenszins in het belang van [minderjarige] . Vaststaat dat [minderjarige] zich wel positief ontwikkelde bij de grootouders. Hij heeft stappen gemaakt en ervoer bij de grootouders de rust en stabiliteit die hij nodig heeft. Daarnaast bleken er in de thuissituatie van de grootouders geen forse zorgen aanwezig te zijn. De GI heeft in dat kader ook erkend dat de grootouders altijd goed voor [minderjarige] hebben gezorgd, de omgangsmomenten goed verlopen én de grootouders nog steeds veel praktische zaken voor [minderjarige] regelen.

6.5. Vanwege voornoemde omstandigheden acht de kinderrechter het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat hij weer bij zijn grootouders zal wonen. Het verblijf van [minderjarige] bij [accommodatie] is niet in zijn belang gebleken maar het verblijf bij zijn grootouders wel. [minderjarige] heeft rust en stabiliteit nodig en zijn grootouders hebben hem dat al die jaren geboden. Hoewel de kinderrechter de zorgelijke signalen van [jeugdzorginstelling] niet wil bagatelliseren, acht hij het aannemelijk dat de uitingen van de moeder de screening van [jeugdzorginstelling] in een ander daglicht hebben gezet. Daarbij kunnen de zorgen die hebben geleid tot het negatieve screeningsadvies worden ondervangen met hulpverlening en veiligheidsvoorwaarden en heeft de GI zich bereid verklaard om dat te faciliteren.

6.6. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen voor de verzochte duur maar met een ander doel dan is verzocht. Het doel is dat [minderjarige] zo snel mogelijk teruggaat naar zijn grootouders. De kinderrechter zal een brede machtiging tot uithuisplaatsing verlenen zodat [minderjarige] bij [accommodatie] kan blijven totdat de GI de noodzakelijke voorbereidingen voor een terugplaatsing bij de grootouders heeft getroffen. De kinderrechter zal hier geen termijn aan verbinden. Hij vertrouwt erop dat de GI zo snel mogelijk de nodige veiligheidsvoorwaarden op zal stellen zodat de terugplaatsing gerealiseerd kan worden. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [accommodatie] zeer betrokken is bij [minderjarige] . De kinderrechter spreekt de verwachting uit dat [accommodatie] [minderjarige] en de grootouders kan begeleiden bij de terugplaatsing en eventueel de noodzakelijke opvoedondersteuning mede in kan zetten, dan wel adviseren.

6.7. De grootouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de consequenties van een terugplaatsing van [minderjarige] , ook met een negatief screeningsadvies, aanvaarden. De kinderrechter prijst de grootouders dat het eventuele gebrek aan pleegzorgorganisatie en vergoeding hen niet weerhoudt om de zorg en opvoeding voor [minderjarige] te dragen. Dit toont dat de grootouders echt van [minderjarige] houden en onverwijld de zorg over [minderjarige] willen dragen. Desondanks verwacht de kinderrechter van [jeugdzorginstelling] dat zij het negatieve screeningsadvies nogmaals kritisch bekijkt en rekening houdt met de kans dat het advies is beïnvloed door de uitingen van de moeder. De kinderrechter geeft [jeugdzorginstelling] in overweging mee om te onderzoeken of de situatie veilig genoeg is indien de nodige veiligheidsvoorwaarden worden opgesteld en hulpverlening wordt ingezet, hetgeen wellicht tot heroverweging van het gegeven advies kan leiden. Een rol hierbij kan ook spelen, dat, anders dan in de stukken was vermeld, de grootouders al vanaf de geboorte van [minderjarige] in opvoedrol in zijn leven vervullen: daar mag niet licht aan worden voorbij gegaan. De kinderrechter ging er bij een eerdere beoordeling van uit dat de grootouders pas sedert oktober 2024 een opvoedrol zijn gaan vervullen en dat leidt ook tot andere uitkomsten.

6.8. Tot slot heeft de kinderrechter in zijn overweging meegenomen dat de moeder een terugplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders volledig ondersteunt. Hoewel de moeder op dit moment haar ouderrol uitoefent op de achtergrond, benadrukt de kinderrechter dat haar betrokkenheid voor [minderjarige] van groot belang is. Hoewel de moeder haar verzoek om de contactmomenten uit te breiden niet gehandhaafd heeft, acht de kinderrechter het van belang dat de GI de wens van de moeder voor ogen houdt en de mogelijkheden tot uitbreiding van de contactregeling bij haar verdere beleid zal betrekken.

Uitvoerbaar bij voorraad

6.9. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.10. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7 De beslissing

De kinderrechter:

7.1. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder dan wel (opvolgend) een netwerkpleeggezin, zijnde de grootouders, met ingang van 22 juli 2025 tot 4 november 2025;

7.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 24 juli 2025.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: