Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5390 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 14 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:539014 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/8277

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

1. Deze uitspraak gaat over de sluiting van de huurwoning van eiser voor een periode van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser is het niet eens met deze sluiting. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de burgemeester de woning van eiser op goede gronden heeft gesloten.

Procesverloop

2. Bij besluit van 2 mei 2024 heeft de burgemeester de door eiser gehuurde woning aan de [adres] (hierna: de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor een periode van drie maanden. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser huurt de woning van woningbouwvereniging Laurentius te [plaats] .

4. In een bestuurlijke rapportage van 27 februari 2024 heeft de politie Zeeland-West Brabant aan de burgemeester gerapporteerd dat de politie op 10 augustus 2023, naar aanleiding van een Meld Misdaad Anoniem (MMA)-melding over een ander adres in [plaats] , nader onderzoek heeft ingesteld. Uit de MMA-melding bleek dat ondanks vakantie van de bewoners van dit andere adres het een komen en gaan was van personen. In de melding werd aangegeven dat bij het adres een personenauto wegreed. Het kenteken van deze auto stond op naam van eiser. Hierom is de politie naar de woning van eiser gereden. Bij deze woning werd door een persoon opengedaan die verklaarde dat hij een vriend van eiser was. Deze persoon heeft telefonisch contact opgenomen, vermoedelijk met eiser. Op zijn telefoon verscheen een chatbericht met de inhoud ‘politie aan de deur [persoon] , niet opendoen’. Op de telefoon zagen de politieagenten foto’s met daarop blokkenwit poeder en een tas met contant geld.

De woning is op 10 augustus 2023 doorzocht. Verspreid in de woning werden de volgende verdovende middelen en goederen aangetroffen:

  • 7 zakken met MDMA kristallen

  • 2 blokken hash

  • 1 blok cocaïne met opdruk JGL

  • Zakje met gele XTC-pillen

  • 1 blok cocaïne

  • 3 blokken hash

  • 2 zakjes met gele XTC-pillen

  • Sealapparaat

  • Meetapparaat met wit poeder

  • Geldbedragen van € 1.305,- en € 2.550,-.

In totaal is in de woning zeven kilo cocaïne, veertien kilo MDMA en 125 gram XTC-pillen aan harddrugs aangetroffen.

5. De burgemeester heeft op 28 maart 2024 aan eiser en de woningbouwvereniging medegedeeld het voornemen te hebben de woning te sluiten. Eiser heeft een zienswijze ingediend.

6. Met het besluit van 2 mei 2024 (primaire besluit) heeft de burgemeester de sluiting van de woning gelast voor de duur van drie maanden.

7. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

8. De burgemeester heeft medegedeeld de effectuering van het primaire besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 juni 2024 op zitting behandeld. In een uitspraak van 27 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.[1]

9. Bij brief van 3 juli 2024 heeft de verhuurder de huurovereenkomst met eiser op grond van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk ontbonden en hem in de gelegenheid gesteld de woning vrijwillig te ontruimen. Eiser is daartoe niet overgegaan, waarna de verhuurder een kortgedingprocedure is gestart bij de kantonrechter van deze rechtbank, waarin hij heeft gevorderd eiser te veroordelen de woning te ontruimen. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen.[2]

10. Op 10 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de adviescommissie bezwaarschriften (de commissie).

11. Op 16 juli 2024 heeft de burgemeester de woning gesloten voor de duur van drie maanden. De woning is op 16 oktober 2024 weer heropend.

12. In een advies van 29 oktober 2024 heeft de commissie de burgemeester geadviseerd het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren.

13. In het bestreden besluit van 31 oktober 2024 heeft de burgemeester het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

14. Eiser stelt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning. Hij stelt dat hem daarom geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt en dat de burgemeester gelet daarop geen gebruik van zijn bevoegdheid heeft kunnen maken. Daarnaast stelt eiser dat de noodzaak tot sluiting van de woning niet is aangetoond en dat de sluiting onevenredig is.

Procesbelang

15. Vast staat dat de sluitingstermijn inmiddels is verlopen. Eventuele door de sluiting geleden schade kan evenwel een procesbelang vormen.[3] De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser schade heeft geleden als gevolg van de sluiting, nu hij in de periode dat de woning gesloten was wel huur heeft moeten doorbetalen. Daarbij is mogelijk sprake van reputatieschade. Ook het feit dat de uitkomst van deze procedure gevolgen kan hebben voor de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst van eiser maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser nog procesbelang heeft.

Is de burgemeester bevoegd tot sluiting over te gaan?

16. Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

17. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden ‘daartoe aanwezig’ moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Dat wil zeggen voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs en/of 5 gram softdrugs de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering en verstrekking. Het is dan aan de bewoners van het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester op grond van artikel 13, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.[4]

18. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie op 10 augustus 2023 ruim 21 kilo harddrugs in de woning heeft aangetroffen. Daarmee wordt de toegestane hoeveelheid zeer ruim overschreden. Ook zijn er andere zaken in de woning aangetroffen die duiden op drugshandel, zoals een sealapparaat, een meetapparaat met wit poeder en een grote hoeveelheid contant geld. Gelet op deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van de situatie dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. De burgemeester was dan ook bevoegd om tot sluiting over te gaan.

Mocht de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheid?

19. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda 2022 (hierna: de Beleidsregel) opgesteld.

20. In de Beleidsregel wordt voor woningen in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden bij een eerste overtreding en een handelshoeveelheid hard- of softdrugs. De sluiting van de woning van eiser voor de duur van drie maanden past dus binnen dit beleid.

21. Dat de sluiting in overeenstemming is met de Beleidsregel betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen overgaan. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.[5]

22. Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. Bij toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt een onderscheid gemaakt tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de maatregel.[6]

Is de sluiting geschikt?

23. Naar oordeel van de rechtbank is de sluiting van de woning in het algemeen een geschikt middel om de doelen te bereiken die de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het tegengaan van drugshandel, de bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Eiser heeft de geschiktheid van deze maatregel ook niet betwist.

24. Dit laat onverlet dat de woningsluiting een zeer ingrijpende maatregel is en dat niet tot sluiting mag worden overgegaan als dat gelet op de omstandigheden niet noodzakelijk en evenwichtig is. In dat geval zou de burgemeester in redelijkheid moeten afwijken van zijn beleid en met een minder ingrijpende maatregel, zoals een last onder dwangsom of een waarschuwing, moeten volstaan.

Is de sluiting noodzakelijk?

25. Eiser stelt dat de noodzaak tot sluiting niet is aangetoond. Hij wijst er in dat verband op dat niet gebleken is dat de drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Ook is niet gebleken van een ‘loop’ naar het pand, van overlast of recidive. Het tijdsverloop tussen de geconstateerde overtreding en het primaire besluit (waarin geen nieuwe overtredingen zijn geconstateerd) leidt er volgens eiser ook toe dat sluiting niet meer noodzakelijk was. Tot slot voert eiser aan dat de woning is gelegen op de elfde verdieping van een appartementencomplex, zodat de zichtbaarheid van de sluiting en daarmee de waarneembaarheid voor de omgeving (nagenoeg) nihil is.

26. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.[7]

27. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat de drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op de handel vanuit het pand, zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wel sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn voor de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Niettemin kan een sluiting noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging van de woning in een kwetsbare wijk.[8]

28. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat de aangetroffen drugs feitelijk vanuit de woning werden verhandeld. Er is weliswaar een grote hoeveelheid harddrugs, een sealapparaat, een meetapparaat met wit poeder en een hoeveelheid contant geld aangetroffen in de woning, maar er zijn geen politiewaarnemingen, meldingen bij de politie of verklaringen van buurtbewoners over mogelijke handel vanuit de woning of (drugsgerelateerde) overlast bekend. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende gebleken dat de openbare orde in de omgeving van de woning is verstoord. Daarbij is namens de burgemeester ter zitting verklaard dat de woning niet is gelegen in een voor (drugs)criminaliteit kwetsbare wijk en is van recidive geen sprake. Gelet op deze omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan ter bescherming van het woon- en leefklimaat naar het oordeel van de rechtbank beperkt. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de openbare orde zou moeten worden hersteld en waarom niet kon worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals het opleggen van een last onder dwangsom of een waarschuwing.

29. De rechtbank overweegt ten aanzien van het tijdsverloop dat dit niet alleen een relevante factor kan zijn bij de beoordeling van de niet in geschil zijnde geschiktheid van de woningsluiting, maar dat het tijdsverloop ook moet worden meegewogen in het kader van de noodzaak van de maatregel.[9]Gegeven de beperkte noodzaak om tot woningsluiting over te gaan, samengenomen met wat hierna wordt overwogen in het kader van de evenwichtigheid en de rol van eiser, heeft de burgemeester onvoldoende onderbouwd waarom in dit geval sluiting na het aanzienlijke tijdsverloop van elf maanden nog opportuun was. Daarbij merkt de rechtbank in navolging van de recente ABRvS-overzichtsuitspraak op dat niet relevant is aan wie het tijdsverloop is te wijten.

Is de sluiting evenwichtig?

30. De burgemeester dient zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk vindt.[10]

Verminderde verwijtbaarheid

31. Eiser stelt dat hij ten onrechte is aangeschreven als overtreder door de burgemeester, omdat hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning. Eiser voert aan dat hij vanwege vakantie in Marokko verbleef en dat hij daarom een vriend uit Limburg had gevraagd om zijn post en kamerplanten te verzorgen. Eiser stelt dat hem dus geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt.

32. De rechtbank overweegt dat de vraag of eiser als overtreder en/of functioneel dader kan worden aangemerkt niet behoeft te worden beantwoord, omdat de sluiting een pandgebonden maatregel is. De vraag of eiser kan worden verweten dat er drugs in de woning zijn gevonden, speelt wel een rol bij de vraag of de woningsluiting evenwichtig is.

33. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat bij de beoordeling of de sanctie voldoende is afgestemd op de concrete situatie de verwijtbaarheid van belang kan zijn. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.[11]

34. De rechtbank overweegt dat eiser met de door hem overgelegde reisbescheiden en de stempels in zijn paspoort voldoende heeft aangetoond dat hij op het moment dat de drugs in zijn woning werd aangetroffen in Marokko verbleef. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de vriend aan wie hij de sleutels van zijn woning had gegeven strafrechtelijk is veroordeeld in verband met de in zijn woning aangetroffen drugs. Vast staat dat de strafzaak tegen eiser is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat eiser niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning.

35. Dat eiser redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd door de burgemeester. Eiser heeft verklaard dat hij zijn vriend heeft gevraagd om toezicht te houden op zijn woning (post en kamerplanten) tijdens zijn vakantie, omdat hij deze vriend vertrouwde. Eiser heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de drugsgerelateerde antecedenten uit het verleden van zijn vriend. Gelet op deze omstandigheden heeft de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toegelicht wat eiser nog meer had kunnen en moeten doen om toezicht te houden op zijn woning tijdens zijn afwezigheid. De burgemeester verwijt eiser feitelijk dat hij zijn vriend heeft vertrouwd. Dat is achteraf gezien inderdaad ten onrechte geweest. Dat eiser wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij zijn vriend niet kon vertrouwen, is echter niet gebleken. Hoewel hetgeen in zijn woning gebeurt in beginsel de verantwoordelijkheid van eiser is, is de rechtbank gelet op voormelde omstandigheden van oordeel dat sprake is van sterk verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van eiser.

Conclusie en gevolgen

36. Gelet op de verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van eiser, tezamen bezien met de beperkte noodzaak om tot sluiting over te gaan, acht de rechtbank het aannemelijke verlies van de woning en de plaatsing op een zwarte lijst, waardoor eiser gedurende lange tijd geen sociale huurwoning in de regio meer kan huren, niet evenredig aan de met de sluiting te dienen doelen. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken.

37. De rechtbank zal het beroep van eiser dus gegrond verklaren. Dat betekent dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt en het primaire besluit herroept.

38. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient de burgemeester aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

39. Ook zal de rechtbank de burgemeester veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank

€ 1.814,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 14 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:4 van de Awb bepaalt:

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Opiumwet

Artikel 2 bepaalt: Het is verboden om een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

C. aanwezig te hebben;

D. te vervaardigen.

Artikel 13b bepaalt:

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijs I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerst lid, onder 3, of artikel 11a voor handen is.

MDMA, XTC en cocaïne staan op lijst I.

Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda 2022

In het beleid is opgenomen dat vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, het uitgangspunt is dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.

Voor woningen wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. Deze termijn is nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de doelen te bereiken die met sluiting worden voorgestaan.

Indicatoren:

  • De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen, de combinatie van soft- en harddrugs, maar ook aan de hoeveelheid.

  • De impact die de situatie in het te sluiten pand heeft op de veiligheid van het woon- en leefklimaat van de directe omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht. Ook de buurt waar het pand zich bevindt kan worden meegewogen. Staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast, bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt.

  • Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond.

  • Verwijtbaar gedrag van bewoners/betrokkenen of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoners/betrokkenen met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 juni 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4542.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6855.

Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1875 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:1875), r.o. 2.1.

Zie bijvoorbeeld ABRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3078 (r.o. 3.1-3.2).

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 7.11) en ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916.

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:335.

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 9.2).

ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856 (r.o. 3.1).

ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 10.2).

ABRvS 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3950 (r.o. 5.7).

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 10.2) en ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:1139)(r.o. 6.1).


Voetnoten

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 juni 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4542.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6855.

Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1875 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:1875), r.o. 2.1.

Zie bijvoorbeeld ABRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3078 (r.o. 3.1-3.2).

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 7.11) en ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916.

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:335.

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 9.2).

ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856 (r.o. 3.1).

ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 10.2).

ABRvS 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3950 (r.o. 5.7).

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 10.2) en ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:1139)(r.o. 6.1).