ECLI:NL:RBZWB:2025:5361 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 11 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3376 OPIUMW VV
(gemachtigde: mr. T.M. ten Velde),
en
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Tilburgse Woonstichting (Tiwos) uit Tilburg.
- Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het sluiten van een woning voor één maand. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de gronden van verzoekster of de burgemeester op goede gronden heeft kunnen besluiten tot het sluiten van de woning voor één maand.
Procesverloop
- Met het bestreden besluit van 25 juni 2025 heeft de burgemeester besloten de door verzoekster bewoonde woning aan de [adres] in [plaats] te sluiten op grond van de Opiumwet voor één maand*.* Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. M. van Gansen als gemachtigde van de burgemeester. Verzoekster, haar gemachtigde en Tiwos hebben zich afgemeld voor de zitting.
Feiten en omstandigheden
- Verzoekster woont in de woning aan de [adres] in [plaats] , die zij huurt van Tiwos. Uit de bestuurlijke rapportage van 13 maart 2025 blijkt dat de politie op 6 februari 2025 in de woning van verzoekster een onderzoek heeft ingesteld. De aanleiding daartoe was een proces-verbaal van Team Criminele Inlichtingen (TCI) met informatie dat verzoekster samen met haar zoon zou dealen in harddrugs.
3.1. In de woning van verzoekster werden onder andere 4 telefoons, 2 kleine weegschalen, 113 pillen XTC, 204,67 gram 2-MMC, 438,83 gram ketamine, 37,4 gram cocaïne, 292 pillen opium, 33,72 gram hasj, 18 pillen met een onbekende stof en ongeveer 100 lege gripzakjes aangetroffen.
3.2. De burgemeester heeft aan Tiwos en verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van één maand te sluiten. Verzoekster heeft naar aanleiding daarvan een zienswijze kenbaar gemaakt.
3.3. In het aanvullend proces-verbaal van de politie van 28 mei 2025 wordt geconcludeerd dat de gebruiker van de inbeslaggenomen telefoons een boekhouding bijhoudt met betrekking tot de verkoop van drugs. Daarnaast is in de telefoons correspondentie aangetroffen over het leveren en verkopen van drugs.
3.4. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester Tiwos gelast om de woning te sluiten en gesloten te houden voor een periode van één maand, met ingang van 14 juli 2024, om 11:00 uur. Een kopie van het bestreden besluit is aan verzoekster gestuurd.
3.5. Naar aanleiding van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft de burgemeester toegezegd dat de voorgenomen sluiting wordt opgeschort tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
4. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij haar woning zou moeten verlaten per 14 juli 2025. De burgemeester heeft het spoedeisend belang ook niet betwist.
Wettelijk kader
- De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bevoegdheid burgemeester en geschiktheid sluiting
- Uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat op meerdere plaatsen in de woning drie soorten harddrugs (in totaal ruim 37 gram en meer dan 400 pillen), softdrugs en andere verdovende middelen zijn gevonden. Daarnaast zijn er in de woning gripzakjes, weegschaaltjes en meerdere telefoons aangetroffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dit ruim voldoende aanwijzingen dat sprake is van drugshandel. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het beleid van de burgemeester
[2] heeft de burgemeester dan de bevoegdheid om de woning te sluiten. De bevoegdheid van de burgemeester is niet in geschil. Ook is niet in geschil dat de sluiting in overeenstemming is met het beleid en dat sluiting een geschikt middel is.
Noodzakelijkheid
- Verzoekster stelt dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning. Er is geen sprake van onrust rondom de woning. Van een noodzaak tot herstel van deze rust is dan ook niet gebleken. Daarnaast meent verzoekster dat de signaalfunctie is uitgedoofd, nu de inval dateert van begin februari. Er had kort na de inval gehandeld moeten worden, zodat voor omwonenden duidelijk zou worden dat er een verband bestaat tussen de inval en de sluiting.
7.1. De burgemeester acht de sluiting van de woning noodzakelijk. Van een zichtbare tijdelijke sluiting gaat (nog steeds) een sterke signaalfunctie uit, omdat verzoekster nog in de woning verblijft en de woning voor langere tijd als drugspand in gebruik is geweest. Aan buurtbewoners wordt het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun melding en hierop acteert. Dit laatste acht de burgemeester extra van belang, omdat de woning zich in een voor drugscriminaliteit kwetsbare omgeving bevindt. Ter zitting is toegelicht dat in de afgelopen twee jaar drie panden in de nabije omgeving zijn gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
7.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat de sluiting voor één maand noodzakelijk is. De burgemeester had niet met een minder ingrijpend middel hoeven volstaan. Dat volgens verzoekster geen sprake was van onrust, wat daar ook van zij, doet niet af aan de noodzaak tot het sluiten van de woning. De burgemeester heeft terecht in aanmerking genomen dat er dusdanig grote hoeveelheden harddrugs in verzoeksters woning zijn aangetroffen, dat daarvan – mede gelet op de TCI-informatie en de resultaten van het onderzoek naar de inbeslaggenomen telefoons – kan worden aangenomen dat die drugs bestemd waren voor de handel. Daarnaast is een grote hoeveelheid (lege) gripzakjes en een tweetal weegschaaltjes gevonden. Deze attributen duiden eveneens op drugshandel. De burgemeester had daarom mogen aannemen dat de woning een rol speelt in de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een noodzaak tot sluiting op.
7.3. De voorzieningenrechter ziet verder geen reden om te oordelen dat de noodzaak voor de sluiting ontbrak omdat door het tijdsverloop tussen de vondst van de drugs en de voorgenomen datum van de sluiting geen sprake meer is van een signaalfunctie. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat de burgemeester in het bestreden besluit heeft toegelicht dat het tijdsverloop mede gelegen is in het feit dat hij verzoekster in de mogelijkheid heeft gesteld haar zienswijze te laten aanvullen door haar advocaat, na ontvangst van de zienswijze aanvullende vragen aan verzoekster heeft gesteld, op 28 mei 2025 nog een aanvulling op de bestuurlijke rapportage heeft ontvangen en na ontvangst daarvan verzoekster in de gelegenheid heeft gesteld te reageren. Ter zitting heeft de burgemeester nog toegelicht dat het tijdsverloop niet afdoet aan de signaalfunctie, omdat verzoekster nog steeds in de woning verblijft en uit de uitgelezen telefoons is gebleken dat de woning in ieder geval sinds 2024 – en dus voor langere tijd – als drugspand in gebruik is geweest.
Evenwichtigheid 8. Verzoekster is van mening dat het besluit niet evenwichtig en evenredig is. Gelet op haar kwetsbare gezondheid, zowel lichamelijk als geestelijk, is sprake van bijzondere medische binding aan de woning. Bovendien is begeleiding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangevraagd. Verzoekster vreest dakloos te worden of in ieder geval onbereikbaar te zijn voor hulp in de periode van de sluiting, als gevolg waarvan haar klachten zullen verergeren.
8.1. De burgemeester stelt dat het inherent is aan een woningsluiting dat de bewoner de woning tijdelijk moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Verzoekster voert een aantal medische omstandigheden aan van vijf jaar geleden, maar toont – ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe – niet aan waarom dat maakt dat zij gebonden is aan deze specifieke woning en niet gedurende één maand elders kan blijven. Evenmin heeft verzoekster haar stelling dat zij geen vervangende woonruimte kan vinden onderbouwd.
8.2. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet de voor bewoners nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de doelen die de burgemeester met de sluiting wil bereiken.
8.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster een dusdanig bijzondere binding heeft met de woning, dat zij niet elders kan verblijven. Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt niet dat haar gezondheidsklachten nu nog relevant zijn en dat zij gelet op die gezondheidsklachten op dit moment dusdanig gebonden is aan de woning en dat zij niet (tijdelijk) in een andere woning zou kunnen verblijven.
8.4. Daarnaast heeft verzoekster niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat zij geen vervangende woonruimte kan vinden. Een sluiting voor één maand is een relatief korte sluiting. Niet is gebleken dat verzoekster niet bij vrienden of familie kan verblijven tijdens deze periode. Bovendien zou zij op zoek kunnen gaan naar een vakantiewoning.
- De voorzieningenrechter is, gelet op het bovenstaande, vooralsnog van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de woning te sluiten van één maand.
9.1 Ter zitting is namens de burgemeester nog de toezegging gedaan dat de begunstigingstermijn van drie dagen na de uitspraak eventueel nog wat kan worden verlengd, als dat voor verzoekster nodig blijkt.
9.2 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen reden om het besluit te schorsen.
Conclusie en gevolgen
- De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de woning moet worden gesloten voor één maand, met inachtneming van de toegezegde begunstigingstermijn. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 11 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Opiumwet
Artikel 2 Het is verboden om een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
Artikel 13b, eerste lid, onder a
- De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
Cocaïne, XTC en opium staan op lijst I.
Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet Woningen en/of bij woningen behorende erven worden gesloten in de volgende gevallen:
- harddrugs in woningen en/of op bij woningen behorende erven
Indien in woningen of op bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, en/of (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet voorhanden is/zijn, is sprake van een ernstig geval en volgt bij een 1ste constatering een sluiting van 1 maand.
Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Beleidsregels artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid)