Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/6627 WIA

uitspraak van 8 augustus 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.1 Het UWV heeft met het besluit van 15 juni 2023 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 13 juli 2022 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,23%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de WIA-uitkering juist is toegekend, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid 37,08% is.

1.2. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 13 juli 2022 voor 37,08% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

  1. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 juli 2022 heeft vastgesteld op 37,08%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Totstandkoming bestreden besluit 4. Eiser is werkzaam geweest als pakketbezorger. Voor dat werk is hij op 15 juli 2020 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten. Op 29 maart 2022 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft eiser per 13 juli 2022 een WIA-uitkering toegekend. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser 42,23% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij stelt volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het percentage van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 37,08%.

Zijn de beperkingen juist vastgesteld? 5. De rechtbank stelt vast dat de datum in geding 13 juli 2022 (einde wachttijd) is. Eiser heeft geen melding toegenomen klachten gedaan, waardoor geen latere datum ter beoordeling voorligt. Eventuele verslechteringen van de gezondheidstoestand van eiser na deze datum in geding spelen in deze procedure daarom geen rol.

5.1. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.

5.2. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gezien op het spreekuur op 21 februari 2023. Informatie is opgevraagd en verkregen van de behandelend internist, psychiater en pijnpoli. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met een lumbale hernia, diabetes mellitus, astma en psychische klachten. Hij was niet bedlegerig, niet opgenomen in een ziekenhuis of een instelling, niet afhankelijk van derden bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en had geen sterk wisselende mogelijkheden. Daarom is geen sprake van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Ook kan niet worden uitgegaan van onvermogen tot persoonlijk en/of sociaal functioneren op basis van een ernstig psychische stoornis. Vanwege de psychische klachten zijn beperkingen aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren, en vanwege de rugklachten beperkingen op fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Een meer actieve daginvulling kan bijdragen aan een betere belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende of daaropvolgend jaar. De belastbaarheid van eiser is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 april 2023.

De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 8 april 2024. Aanvullend zag de verzekeringsarts b&b eiser op de digitale hoorzitting en medisch spreekuur van 8 juli 2024. De verzekeringsarts b&b heeft verder informatie verkregen van de huisarts. Zij volgt de primaire verzekeringsarts, dat geen sprake is van GBM ook al had eiser mogelijk hulp nodig ten tijde van datum in geding bij enkele van de ADL handelingen. Dit betekent niet dat hij volledig ADL-afhankelijk was. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de FML van 19 april 2023 globaal correct is opgesteld, maar dat het wel bijstelling op enige punten behoeft. De verzekeringsarts b&b acht eiser namelijk meer beperkt ten aanzien van een aantal dynamische handelingen. Daarnaast is sprake van meerdere aandoeningen die ieder apart een verminderde energie en een vergrote rust- en herstelbehoefte vergen, waardoor wel reden is om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts b&b komt tot een belastbaarheid van maximaal 6 uur per dag, 30 uur per week. Een zwaardere beperking is niet aan de orde, omdat eiser al aangewezen is op energetisch minder belastende werkzaamheden. De beperkingen zijn niet duurzaam, omdat verbetering te verwachten is. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn opnieuw vastgesteld in de FML van 8 juli 2024.

5.3. Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische beperkingen. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat er (meer) beperkingen hadden moeten worden aangenomen vanwege zijn depressie. Bovendien kan diabetes mellitus een progressieve aandoening zijn. Er had volgens eiser dan ook rekening gehouden moeten worden met de verwachte verslechteringen.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiser is door de verzekeringsarts b&b gezien en medisch onderzocht. Ook is er informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder een lumbale hernia, diabetes mellitus, astma en psychische klachten, en dat de in het dossier aanwezige medische informatie is betrokken in de beoordeling. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts b&b informatie heeft gemist om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft geen medische informatie overlegd op grond waarvan de rechtbank aanleiding ziet om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts b&b aangenomen belastbaarheid op de datum in geding. Zoals de rechtbank onder 5 heeft overwogen vallen eventuele verslechteringen na de datum in geding buiten deze procedure.

Niet gebleken is dat in de FML van 8 juli 2024 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.

5.5. Eiser heeft de rechtbank om de benoeming van een deskundige verzocht. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB)[1] heeft overwogen volgt uit het arrest Korošec niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms zou zijn gehouden een medische deskundige te benoemen in een situatie als hier aan de orde, waarin een verzekeringsarts b&b inzichtelijk de informatie van behandelend artsen heeft betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. Bovendien bestaat er geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling. Het verzoek om een deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen. Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?

6.1. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft in bezwaar het maatmaninkomen en de maatmanomvang gewijzigd vastgesteld en andere functies geduid. De arbeidsdeskundige b&b heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100), medewerker binderij, grafisch nabewerker (Sbc-code 268030) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten; Sbc-code 111180).

6.2. De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Het standpunt van eiser dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.

Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld? 7. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,08%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Reformatio in peius 8. Het standpunt van eiser dat sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius, omdat na bezwaar het arbeidsongeschiktheidspercentage is verlaagd, wordt niet gevolgd. Daartoe wordt het volgende overwogen.

8.1. Het uitgangspunt is dat het bestuursorgaan op grondslag van het bezwaar moet overgaan tot een heroverweging van het bestreden besluit.[2] Dit heeft onder meer tot gevolg dat het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Indien het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn, verzet deze bepaling zich er niet tegen dat die wijziging betrokken wordt bij de beslissing op het bezwaarschrift. Het UWV is ook los van een ingediend bezwaar bevoegd om de WIA-uitkering van een verzekerde per toekomende datum in te trekken of te verlagen op de grond dat hij niet (langer) of minder arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat een in de bezwaarfase vastgestelde verslechtering van de rechtspositie per toekomende datum mag worden geëffectueerd.[3]

8.2. Uit het bestreden besluit blijkt dat de verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid geen wijziging heeft gebracht in de hoogte en duur van de aan eiser toegekende loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser blijft in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse van 35% tot 45% vallen. Eisers opmerking dat wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage gevolgen heeft voor de restverdiencapaciteit, leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze wijziging pas effect heeft per toekomende datum, gelet op het bepaalde in artikel 60 van de WIA.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 juli 2022 heeft vastgesteld op 37,08%.

9.1. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 8 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 7:11, eerste lid van de Awb Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)

Artikel 4 van de Wet WIA

  1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Artikel 5 van de Wet WIAGedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA De inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 19 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:261 en van 11 juni 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:892.

Artikel 7:11, eerste lid van de Awb.

CRvB 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2557.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 19 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:261 en van 11 juni 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:892.

Artikel 7:11, eerste lid van de Awb.

CRvB 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2557.